Uitspraak 201904829/1/R2


Volledige tekst

201904829/1/R2.
Datum uitspraak: 1 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Bunnik,

2.    [appellant sub 2], wonend te Bunnik,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bunnik,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Huize Cammingha en Landgoederij" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2020, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. T. Pothast, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door M. de la Croix-Beetsma en ing. A. van den Berg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden voor het kasteel Huize Cammingha en het naastgelegen partycentrum De Landgoederij. Deze gebouwen liggen aan de noordzijde van het plangebied. Het zuidelijk deel van het plangebied bestaat uit gronden die in gebruik zijn als terras, tuin en grasveld bij het kasteel en partycentrum. Een deel van de tuin en het grasveld zijn in het plan bestemd als "Groen". Een deel van dit grasveld is tevens aangeduid als overloopparkeerterrein.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen direct ten zuiden van het plangebied en vrezen voor overlast ten gevolge van het overloopparkeerterrein en ten gevolge van buitenevenementen op de gronden met de bestemming "Groen".

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen

3.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat geen planregels zijn vastgesteld over het gebruik van de gronden met de bestemming "Groen" als evenemententerrein. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] had dit wel gemoeten, omdat jaarlijks evenementen plaatsvinden die niet zijn te kwalificeren als kortdurend en incidenteel.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] komen voorts op tegen de aan een deel van de gronden met een groenbestemming toegekende aanduiding voor een overloopparkeerterrein. Zij stellen dat zij meer overlast zullen ondervinden dan waarvan bij het vaststellen van het plan is uitgegaan, omdat in het akoestisch onderzoek van 31 januari 2019, uitgevoerd door Alcedo (hierna: het akoestisch onderzoek) ten onrechte enkel is uitgegaan van het gebruik van het overloopparkeerterrein in de dagperiode. De planregels beperken het gebruik echter niet tot de dagperiode en juist in de avond- en nachtperiode wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Voorts stellen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat geen behoefte is aan een overloopparkeerterrein, omdat de gronden die direct zijn bestemd voor een parkeerterrein al voorzien in de maximale parkeerbehoefte van 150 parkeerplaatsen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen ook dat artikel 4, lid 4.4, van de planregels waarin het gebruik van het overloopparkeerterrein is vastgelegd rechtsonzeker en onvoldoende handhaafbaar is. [appellant sub 1] betoogt ten slotte dat hij vreest voor visuele hinder en stankhinder van de uitlaatgassen, dat zijn woongenot zal verminderen en dat zijn woning in waarde zal dalen door het overloopparkeerterrein.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat geen evenementen mogelijk zijn op de gronden met de bestemming "Groen". In het ontwerpbestemmingsplan waren daar wel evenementen mogelijk, maar door aan het terras en de tuin de bestemming "Gemengd" toe te kennen konden de regels die evenementen op gronden met de bestemming "Groen" mogelijk maakten worden geschrapt bij vaststelling van het plan. Er is wel de mogelijkheid van een kortdurend en incidenteel evenement op de bestemming "Groen". Dit type evenement heeft weinig effect op de leefomgeving en kan daarom op grond van jurisprudentie niet als ruimtelijk relevant worden beschouwd.

In het akoestisch onderzoek is alleen het geluidniveau in de dagperiode onderzocht, omdat alleen dan sprake is van een behoefte aan de extra parkeerplaatsen. De bijzondere evenementen waarbij meer bezoekers komen dan dat er ruimte is op het parkeerterrein vinden alleen in de dagperiode plaats. De raad stelt dat er geen overschrijding plaatsvindt van de akoestische grenswaarden.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat het plan niet direct evenementen toestaat op gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend. Tussen partijen is echter niet in geschil dat, op basis van de bedrijfsvoering de afgelopen jaren, het de verwachting en bedoeling is dat er meerdere keren per jaar evenementen en/of activiteiten op deze gronden zullen plaatsvinden. De raad vindt deze evenementen en activiteiten ter plaatse passend en wil deze kunnen toestaan. De raad heeft echter geen aanleiding gezien om voor het gebruik van de gronden voor deze evenementen en/of activiteiten een regeling in het plan op te nemen en een afweging te maken over de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan op die gronden.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad wel aanleiding moeten zien om dit te doen. Daartoe is van belang dat de gronden waaraan in het plan de bestemming "Groen" is toegekend met de gronden waaraan in het plan de bestemming "Horeca" en de bestemming "Gemengd" zijn toegekend het terrein vormen van een voormalig landgoed dat ruimtelijk één geheel is en ook als zodanig wordt gebruikt. Het gebruik van de gronden met de bestemming "Groen" voor evenementen en activiteiten is geen op zich zelf staand incidenteel gebruik maar is onderdeel van en ondersteunend aan het bedrijfsmatig gebruik van de overige gronden van het terrein voor horeca, als vergaderaccommodatie en als partycentrum. Ter zitting is dit door de raad en de exploitant bevestigd. Voorts is toegelicht dat het daarbij onder meer gaat over buitenactiviteiten als onderdeel van arrangementen voor bedrijfs- en familieuitjes, zoals een stormbaan of roofvogeldemonstratie, maar dat het ook kan gaan om gebruik van de buitenruimte bij grotere evenementen zoals culinaire dagen.

Ten slotte is van belang dat, voor zover de raad stelt dat het gebruik kan worden gereguleerd op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, een evenementenvergunning ingevolge die verordening met name is ingegeven vanuit het oogpunt van de openbare orde en geen toetsingskader vormt voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement of evenemententerrein. Voor een beoordeling of gebruik voor evenementen, activiteiten of een evenemententerrein ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is, is een bestemmingsplan het aangewezen kader.

Het betoog slaagt.

3.3.    Wat betreft de beroepsgronden over het overloopparkeerterrein, overweegt de Afdeling het volgende.

Ingevolge artikel 4, lid 4.4, van de planregels, mag het overloopparkeerterrein uitsluitend worden gebruikt indien de gronden met de aanduiding "parkeerterrein" voor meer dan 90% bezet zijn. Verdere gebruiksregels zijn dat het overloopparkeerterrein niet mag worden verhard en dat de groene uitstraling moet worden behouden. In deze planregels is niet vastgelegd, noch volgt daaruit dat, het overloopparkeerterrein op een deel van de gronden met een groenbestemming alleen in de dagperiode mag worden gebruikt. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dan ook terecht gesteld dat het gebruik van dit terrein voor parkeren niet is beperkt tot de dagperiode, maar ook in de avond en nacht kan worden gebruikt. De raad heeft zich dan ook in zijn beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit gebruik niet kunnen beperken tot gebruik in de dagperiode. De enkele stelling van de raad dat het overloopparkeerterrein feitelijk alleen wordt ingezet tijdens evenementen die plaatsvinden tijdens de dagperiode, is onvoldoende om deze beperking in de beoordeling te rechtvaardigen. Hierbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat het overloopparkeerterrein in het plan is opgenomen om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte voor de bestemmingen "Horeca" en "Gemengd" die ook zeker gebruik in de avond- en nachtperiode toestaan.

Voor zover de raad meent dat het gebruik van het overloopparkeerterrein overigens is beperkt doordat het slechts mag worden gebruikt indien het andere parkeerterrein voor 90% is bezet, overweegt de Afdeling het volgende. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is van belang dat een planregel duidelijk en geobjectiveerd en handhaafbaar is. Dat is bij deze planregel niet het geval, nu niet objectief en duidelijk is vast te stellen wanneer het gebruik mag aanvangen en moet eindigen doordat het afhankelijk is van fluctuerende aanwezigheid van bezoekers. Dit kan per aankomende of vertrekkende auto wijzigen. Ook is onduidelijk hoe en ten aanzien van wie deze planregel kan worden gehandhaafd.

Ten overvloede merkt de Afdeling op dat de raad ter zitting heeft bevestigd dat na de vaststelling van het voorliggende plan de "Nota Parkeernormen gemeente Bunnik" is vastgesteld met een lagere parkeernorm, zodat het de vraag is in hoeverre de extra parkeerplaatsen op het overloopterrein nog nodig zijn.

Het betoog slaagt

3.4.    Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voor het overige over deze aanduiding hebben aangevoerd geen bespreking meer.

Conclusie

4.    Het plan is, gelet op hetgeen is overwogen in 3.2. en 3.3., in strijd met artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en het rechtszekerheidsbeginsel. De Afdeling ziet gelet op deze gebreken aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen voor zover dat betreft het gehele plandeel met de bestemming "Groen".

5.    De raad dient ten aanzien van het vernietigde plandeel een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

6.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bunnik van 28 maart 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Huize Cammingha en Landgoederij", voor zover dat betreft het gehele plandeel met de bestemming "Groen";

III.    draagt de raad van de gemeente Bunnik op om uiterlijk op 1 januari 2021 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen voor het in onderdeel II genoemde plandeel een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Bunnik tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Bunnik tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Bunnik aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 1] en € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020

458-932.