Uitspraak 201807377/1/R2


Volledige tekst

201807377/1/R2.
Datum uitspraak: 29 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Nuland, gemeente ‘s-Hertogenbosch,

2.    [appellant sub 2], wonend te Nuland, gemeente ‘s-Hertogenbosch,

en

de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Nuland" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en [gemachtigde], [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door T.C.G. Martens en M.G.H.M. van de Ven, bijgestaan door ing. T.H.A.M. Taris, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor de bebouwde kom van Nuland. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel zijn voor bepaalde gronden de planregels en de verbeelding aangepast. Dit geldt onder andere voor de gronden aan de [locatie] en de Zandstraat (ongenummerd).

[appellant sub 1] is eigenaar van de woning aan de [locatie]. [appellant sub 1] verhuurt de woning. De woning ligt op een groenstrook tussen de Rijksweg en de rijksweg A59, aan de rand van de bebouwde kom van Nuland. [appellant sub 1] kan zich niet met het plan verenigen, omdat volgens hem ten onrechte de bestemming "Groen" en de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" aan zijn perceel zijn toegekend.

[appellant sub 2] is eigenaar van een ongenummerd perceel aan de Zandstraat. Zijn perceel heeft in dit plan de bestemming "Maatschappelijk". [appellant sub 2] is van mening dat het plan op zijn perceel ten onrechte geen woningbouw mogelijk maakt.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 1]

3.    [appellant sub 1] betoogt in zijn algemeenheid dat aan zijn woonperceel aan de [locatie] ten onrechte de bestemming "Groen" en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" is toegekend. Volgens hem had het bestaande gebruik als woning bij recht moeten worden bestemd. Voor zover een woonbestemming niet mogelijk zou zijn, heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom in het plan geen planologische regeling met een hoger beschermingsniveau dan het persoonsgebonden overgangsrecht kon worden opgenomen, zoals een uitsterfregeling of objectgebonden overgangsrecht.

In de eerste plaats betwist [appellant sub 1] specifieker het standpunt van de raad dat een goede ruimtelijke ordening zich verzet tegen een woonbestemming van, dan wel uitsterfregeling voor de woning op zijn gronden vanwege de akoestische gevolgen van het wegverkeer op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Bij de beoordeling van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat had volgens hem ook de voorgeschiedenis een rol moeten spelen. De woning is opgericht conform een daartoe verleende vergunning en was aanvankelijk als zodanig bestemd. In het voorheen geldende plan is de woning onder het algemeen overgangsrecht gebracht, met het oog op het voornemen van Rijkswaterstaat om de woning te kopen en te saneren in verband met de ombouw van de rijksweg A59. Dat voornemen heeft Rijkswaterstaat nadien laten varen. Deze fout uit het verleden had de raad in dit plan moeten repareren. Dat heeft de toenmalige rechtbank ’s-Hertogenbosch ook expliciet overwogen in de uitspraak van 21 mei 2008, aldus [appellant sub 1].

Bovendien is het door de raad aangehaalde akoestisch rapport verouderd. In dat rapport is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de Rijksweg niet of nauwelijks meer wordt gebruikt als sluiproute en ook is geen rekening gehouden met de ontwikkeling dat het aantal elektrisch aangedreven auto’s gestaag toeneemt, waardoor de geluidbelasting lager is dan berekend. Verder voert [appellant sub 1] aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat voor de door [appellant sub 1] gewenste woonbestemming op grond van het gemeentelijk beleid geen hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) konden worden vastgesteld. Volgens [appellant sub 1] stelt de raad ten onrechte dat daarvoor drie dove gevels nodig zijn en dat het gemeentelijk beleid slechts ruimte biedt aan één dove gevel per woning. [appellant sub 1] stelt dat ook andere, eenvoudige maatregelen kunnen worden genomen om de geluidbelasting te verlagen tot een aanvaardbaar (binnen)niveau. [appellant sub 1] verwijst in dat verband naar suggesties in het door de raad gebruikte akoestisch rapport en naar een in zijn opdracht opgesteld akoestisch rapport. Voorts is het door de raad aangehaalde beleid voor nieuwbouw niet van toepassing in de onderhavige situatie, omdat de woning er al staat. Als dat beleid wel zou worden toegepast, komt de onderhavige situatie overeen met de categorie vervangende nieuwbouw, waarbij de classificatie ‘lawaaiig’ toelaatbaar wordt geacht.

In de tweede plaats betoogt [appellant sub 1] specifieker dat niet valt in te zien dat het door de raad gehanteerde gemeentelijk beleid zoals is vastgelegd in de "Structuurvisie Groene Schil Nuland" van 19 januari 2012 (hierna: de Structuurvisie) in de weg staat aan een woonbestemming omdat de bebouwing niet zou passen binnen de met dit beleid voorziene groene buffer. In dat verband stelt hij dat de woning is opgericht conform een daartoe verleende vergunning en de Structuurvisie om die reden niet kan worden uitgevoerd. Ook stelt [appellant sub 1] dat er al andere ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die ten koste gaan van de groenstrook, zoals een tankstation met carwash. Verder is het gemeentebestuur voornemens om medewerking te verlenen aan het oprichten van een paviljoenachtig gebouw ten oosten van het tankstation.

3.1.    De raad stelt met verwijzing naar een in zijn opdracht opgesteld rapport dat de wettelijke voorkeursgrensvoorwaarde voor de geluidbelasting van 48 dB, vanwege de A59, op alle gevels van de woning van [appellant sub 1] wordt overschreden. Op de zuid-, west- en oostgevel ligt de geluidbelasting ook boven de wettelijke maximale ontheffingswaarde. Er kan alleen medewerking worden verleend aan een woonbestemming bij het toepassen van dove gevels aan deze drie zijden. De raad acht dat niet wenselijk, omdat er dan geen te openen delen grenzend aan verblijfsruimten mogelijk zijn. De raad stelt dat volgens de "Nota hogere grenswaarden geluid voor gemeente ’s-Hertogenbosch" van augustus 2010 (hierna: de Nota hogere grenswaarden) per woning maximaal één dove gevel mag worden toegepast, waarbij tenminste één gevel geluidluw dient te zijn. Daar kan in dit geval niet aan worden voldaan. Het gebruik van het pand als burgerwoning kan daarom vanwege de geluidbelasting niet als zodanig worden bestemd.

Voorts heeft de raad toegelicht dat een woning niet past in het beleid dat is vastgelegd in de Structuurvisie. Onder andere met het oog op handhaving van een groenstrook is de Structuurvisie opgesteld. In de Structuurvisie is vermeld dat de tussenstrook waarop het perceel [locatie] zich bevindt een groene buffer vormt tussen de kern van Nuland en de Rijksweg. Deze tussenstrook is opgedeeld in verschillende delen. Wat betreft het deel waarin het perceel [locatie] zich bevindt, staat in de Structuurvisie dat het de bedoeling is om een open gebied te creëren als overgang naar de westrand van Nuland. Dit betekent volgens de Structuurvisie sloop van de woning in dat gebied.

Verder heeft de raad toegelicht dat hij niet heeft gekozen voor een uitsterfregeling, omdat het niet wenselijk is dat steeds nieuwe bewoners worden blootgesteld aan de nadelige gevolgen van het akoestische klimaat. Uit billijkheid naar de huidige bewoners van het pand heeft de raad ervoor gekozen om het gebruik van de woning onder het persoonsgebonden overgangsrecht te brengen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het voorheen geldende bestemmingsplan "A59 Maasdonk" een planologische vertaling is van het in 1995 genomen tracébesluit "Rijksweg-Rosmalen-Geffen" ten behoeve van de ombouw van de rijksweg A59 van autoweg tot snelweg. Ter uitvoering van het tracé zijn de gronden van [appellant sub 1] achter de woning gedeeltelijk onteigend. Aan [appellant sub 1] is een schadevergoeding toegekend voor de gevolgen van de onteigening, waaronder de waardevermindering van de gronden waarop zijn woning staat. Voorts is bij besluit van 27 maart 2012 van het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Maasdonk aan [appellant sub 1] een schadevergoeding toegekend voor de waardedaling van zijn woning met ondergrond, erf en tuin, als gevolg van het plan "A59 Maasdonk". Er is daarom voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 1], aldus de raad.

3.2.    Aan het perceel [locatie] is in het plan de bestemming "Groen" toegekend. Voorts is aan het perceel de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" toegekend.

Ingevolge artikel 26, lid 26.3, van de planregels mag het gebruik van het pand aan de [locatie] als woning door de huidige bewoners worden voortgezet. Zodra een huidige bewoner het gebruik staakt, vervalt zijn recht op bewoning van het pand. Onder huidige bewoners wordt in de planregels verstaan de personen die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan volgens de Basisregistratie Personen van de gemeente staan ingeschreven op het adres [locatie].

Niet in geschil is dat het gebruik van het pand aan de [locatie] als woning in het voorheen geldende bestemmingsplan "A59 Maasdonk" niet als zodanig was bestemd en onder de beschermende werking van het overgangsrecht van dat plan viel. Evenmin is in geschil dat de woning overeenkomstig een daartoe verleende vergunning is opgericht en wordt gebruikt.

Woonbestemming

3.3.    Voor zover [appellant sub 1] het standpunt van de raad betwist dat de geluidbelasting op de gevels van de woning in de weg staat aan het toekennen van een woonbestemming, overweegt de Afdeling als volgt.

In de plantoelichting staat dat de woning niet opnieuw onder het algemeen overgangsrecht kan worden gebracht en dat daarom is afgewogen of het gebruik als woning als zodanig kan worden bestemd. De raad stelt dat geen woonbestemming kan worden toegekend, omdat bij de woning geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd vanwege de geluidbelasting op de woning. Voor dat standpunt baseert de raad zich op het in zijn opdracht door bureau SAB opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. [locatie] Nuland" van 6 september 2017 (hierna: het SAB-rapport), dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. In het SAB-rapport is verslag gedaan van onderzoek naar de geluidbelasting op de woning die wordt veroorzaakt door het wegverkeer op de nabij gelegen rijksweg A59 en de Rijksweg. De Afdeling overweegt dat de in het SAB-rapport gehanteerde onderzoeksresultaten slechts in geringe mate afwijken van de resultaten die zijn opgenomen in het door [appellant sub 1] aangehaalde, in zijn opdracht door bureau Van Grinsven Advies opgestelde rapport "Geluidbelasting op de gevels van de woning [locatie] [postcode] Nuland in de gemeente ’s-Hertogenbosch. Controlemetingen geluidbelasting, geluidwering gevels en binnenniveaus" van 17 oktober 2019 (hierna: het Van Grinsven-rapport). Verder wordt de in het SAB-rapport gehanteerde onderzoeksmethode in het Van Grinsven-rapport niet betwist.

De conclusie van het SAB-rapport is dat de geluidbelasting vanwege de Rijksweg maximaal 50 dB bedraagt en vanwege de rijksweg A59 maximaal 60 dB. De mate van sluipverkeer op de Rijksweg is daarom niet bepalend voor de overschrijding van de hoogst toelaatbare geluidbelasting van 53 dB. Verder wordt de geluidbelasting vanwege het verkeer op de rijksweg A59 niet alleen veroorzaakt door het geluid van automotoren, maar volgens de toelichting ter zitting ook door autobanden. Het toenemend gebruik van elektrisch aangedreven auto’s is op zichzelf niet bepalend. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd over het gestaag toenemen van elektrisch aangedreven auto’s ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het SAB-rapport niet meer actueel is. Dat geldt ook voor het aangevoerde over sluiproutes. De raad heeft derhalve op basis van het SAB-rapport in redelijkheid kunnen concluderen dat de voorkeursgrenswaarden uit de Wgh op alle gevels van de woning worden overschreden. Dat is ook geconcludeerd in het door [appellant sub 1] ingebrachte Van Grinsven-rapport.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich voorts bij het beoordelen van het akoestische klimaat ter plaatse van de woning in redelijkheid kunnen baseren op de regels uit de Nota hogere grenswaarden voor nieuwbouw en de bijbehorende classificatie "onrustig" in plaats van de door [appellant sub 1] aangehaalde regels uit de Nota hogere grenswaarden die gelden voor vervangende nieuwbouw, omdat is beoordeeld of aan het pand een nieuwe woonbestemming kan worden toegekend.

Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat voor dit plan geen hogere grenswaarden konden worden vastgesteld, overweegt de Afdeling als volgt. De conclusie van zowel het SAB-rapport als het Van Grinsven-rapport is dat de geluidbelasting op alle gevels van het pand de voorkeurswaarde uit de Wgh overschrijdt en dat eerst na het treffen van geluidwerende maatregelen, waarvoor in het SAB-rapport enkele suggesties worden gedaan, een ontheffing voor hogere grenswaarden kan worden verleend. Dit is evenwel ter afweging van de raad. De raad heeft erop gewezen dat voor het verlenen van een ontheffing het beleid wordt gehanteerd om het gebruik van dove gevels zoveel mogelijk te vermijden en in het uiterste geval slechts één dove gevel per woning toe te staan, waarbij een woning tenminste één geluidluwe gevel dient te hebben, niet zijnde een dove gevel, en minimaal drie verblijfruimten of tenminste de woon- en hoofslaapkamer aan de geluidluwe zijde worden gesitueerd. Dit is vastgelegd in de Nota hogere grenswaarden. Aan beide voorwaarden kan niet worden voldaan. Dat er volgens het Van Grinsven-rapport maatregelen mogelijk zijn waarmee het (binnen)niveau kan worden gereduceerd laat onverlet dat aan de eisen die in het gemeentelijk beleid worden gesteld aan onder meer geluidluwe gevels niet kan worden voldaan. Dat beleid is niet onredelijk.

Gezien het standpunt van de raad dat het niet wenselijk is dat steeds nieuwe bewoners worden blootgesteld aan de nadelige gevolgen voor het akoestische klimaat, heeft de raad in de door [appellant sub 1] genoemde voorgeschiedenis in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om van de Nota hogere grenswaarden af te wijken teneinde aan het perceel [locatie] een woonbestemming toe te kennen.

Voor zover [appellant sub 1] stelt dat de toenmalige rechtbank ’s-Hertogenbosch bij uitspraak van 21 mei 2008, onder 2.7.4, heeft overwogen dat het gebruik van het pand aan de [locatie] als woning als zodanig moet worden bestemd, overweegt de Afdeling dat de aangehaalde passage geen oordeel van de rechtbank is, maar een weergave van het standpunt van een deskundige als partij in die procedure.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op het perceel [locatie] geen goed woon- en leefklimaat kan worden verwacht. Naar het oordeel van de Afdeling kon de raad reeds daarom in redelijkheid afzien van een woonbestemming ter plaatse, wat er ook zij van de houdbaarheid van de stelling van de raad dat ook de Structuurvisie zich tegen een woonbestemming verzet.

Het betoog faalt.

Uitsterfregeling

3.4.    Over het betoog dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen planologische regeling met een hoger beschermingsniveau in het plan is opgenomen voor het gebruik van het pand aan de [locatie] als woning, zoals een uitsterfregeling of objectgebonden overgangsrecht, overweegt de Afdeling als volgt.

Ter zitting is vast komen te staan dat de met een vergunning opgerichte woning in het bestemmingsplan "Buitengebied, zuidelijk deel, herziening 1978" de bestemming "Burgerwoning" had. In het in 1997 vastgestelde bestemmingsplan "A59 Maasdonk" is aan de woning de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend. Daarmee is de woning in het voorheen geldende bestemmingsplan onder het algemene overgangsrecht gebracht.

Gebruik dat onder het overgangsrecht valt, doet op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen ontstaan over een toe te kennen bestemming. Indien de raad van mening is dat het als zodanig bestemmen van het gebruik niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, ligt het op de weg van de raad om te bezien welke regeling kan worden getroffen om het bestaande legale gebruik in het plan te kunnen voortzetten. Dit kan bijvoorbeeld door een uitsterfregeling in het plan op te nemen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1052, onder 4.4, kan er onder bijzondere, uitzonderlijke omstandigheden aanleiding zijn persoonsgebonden overgangsrecht toe te kennen. Voor een dergelijke planregeling dienen redenen te bestaan die zijn toegespitst op de omstandigheden van het geval.

Zoals de Afdeling hiervoor onder 3.3 heeft overwogen, kon de raad in redelijkheid afzien van het toekennen van een woonbestemming voor het perceel [locatie]. Het toekennen van een uitsterfregeling teneinde het gebruik als woning te kunnen voortzetten, zou in dit geval volgens de raad leiden tot een ruimtelijk onaanvaardbare situatie die oneindig kan voortduren, hetgeen de raad gelet op het slechte woon- en leefklimaat onwenselijk acht. Dit standpunt is niet onredelijk.

Gezien het vorenstaande heeft de raad de keuze om geen uitsterfregeling toe te kennen deugdelijk gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Conclusie ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1]

4.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellant sub 2]

Inspraak

6.    [appellant sub 2] betoogt dat zijn mondelinge inspraakreactie ten onrechte niet is opgenomen in het eindverslag vooroverleg en inspraak. Hiertoe voert hij aan dat de mondelinge inspraakreactie op 6 maart 2017 kenbaar is gemaakt en dat ambtenaren van de gemeente daarbij hebben aangegeven dat het niet nodig was om een schriftelijke reactie te geven.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het bieden van inspraak voorafgaande aan deze terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog slaagt niet.

Perceel Zandstraat (ong.) en woningbouwplannen

7.    [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een woonbestemming op zijn perceel. Hij voert aan dat hij het plan om woningen op zijn perceel te bouwen aan de raad kenbaar heeft gemaakt. Deze plannen heeft hij, samen met zijn architect, besproken met ambtenaren van de gemeente tijdens bijeenkomsten op 6 maart 2017 en 31 maart 2017. Daarbij is ook verkoop van zijn perceel aan de orde geweest. In dat verband stelt [appellant sub 2] aan de hand van prijsberekeningen dat de vraagprijs voor zijn perceel onder de marktwaarde lag, maar dat de raad ten onrechte niet is overgegaan tot aankoop van zijn perceel omdat de vraagprijs te hoog zou zijn. Volgens [appellant sub 2] heeft de raad zijn bouwplannen ten onrechte niet betrokken bij de vaststelling van het plan. Dat klemt temeer nu het gemeentebestuur het beleid hanteert om woningbouw mogelijk te maken op inbreidingslocaties.

7.1.    De raad stelt dat de mogelijkheid om woningen te bouwen op het perceel Zandstraat (ong.) niet bij het plan is betrokken, omdat daarvoor onvoldoende concrete bouwplannen kenbaar zijn gemaakt.

7.2.    In de verbeelding is aan het perceel Zandstraat (ong.) de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Volgens de planregels voorziet het plan niet in de bouw van woningen op dat perceel.

7.3.    In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

Naar het oordeel van de Afdeling kan het voornemen van [appellant sub 2] om woningen op zijn perceel te bouwen niet worden aangemerkt als een voldoende concreet initiatief dat tijdig bekend is gemaakt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat [appellant sub 2] voorafgaand aan de vaststelling van het plan concrete bouwplannen naar voren heeft gebracht waarmee de raad rekening had kunnen houden. In eerdere uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat een bouwplan voldoende concreet kan zijn als daarvoor schetsen of bouwtekeningen worden overgelegd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2571, onder 33.1). De raad heeft verder toegelicht dat een woonbestemming voor het perceel Zandstraat (ong.) pas zal worden afgewogen als het gehele bestemmingsvlak "Maatschappelijk" integraal wordt ontwikkeld, zodat de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Dat standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Er zijn echter nog geen ontwikkelplannen voor die locatie bekend. Ter zitting heeft de raad toegezegd dat deze afweging over een integraal plan zal plaatsvinden als [appellant sub 2] - eventueel tezamen met andere partijen - daartoe een aanvraag bij het gemeentebestuur indient. Voor zover [appellant sub 2] stelt dat de gronden ter plaatse van de bestemming "Maatschappelijk" zijn aangewezen als inbreidingslocatie, laat dit onverlet dat voor deze gronden nog geen concrete bouwplannen van voren zijn gebracht die zouden moeten worden meegenomen bij de vaststelling van dit plan.

Gezien het voorgaande heeft de raad reeds hierom geen aanleiding hoeven zien om in het plan voor het perceel Zandstraat (ong.) woningbouw mogelijk te maken. Het door [appellant sub 2] gestelde over de vraagprijs van zijn perceel en de discussie daarover met het gemeentebestuur is een privaatrechtelijke aangelegenheid en laat onverlet dat de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding hoefde te zien om aan het perceel een woonbestemming toe te kennen.

Het betoog faalt.

Behoefte aan maatschappelijke bestemming

8.    [appellant sub 2] stelt dat er geen behoefte is aan de bestemming "Maatschappelijk" op zijn perceel. Daartoe voert hij aan dat de gemeentewerf op het naastgelegen perceel te koop staat, waardoor aannemelijk is dat zijn perceel niet meer voor maatschappelijke doeleinden zal worden gebruikt. Bovendien doet de bestemming "Maatschappelijk" voor de toekomst geen recht aan de feitelijke situatie, aangezien de naastgelegen gronden al 40 jaren niet in gebruik zijn als gemeentewerf.

8.1.    In de plantoelichting staat dat het plan conserverend van aard is en dat beoogd is de bestaande situatie te actualiseren. De raad heeft er bij de vaststelling van het plan voor gekozen om de planologische rechten voor het perceel van [appellant sub 2] uit het voorheen geldende plan over te nemen, omdat er geen concrete nieuwe ontwikkelingen bekend waren. Daarom is de bestemming op het perceel van [appellant sub 2], met inachtneming van de geactualiseerde wettelijke standaarden voor bestemmingsplannen, gewijzigd van "Gemeentewerf" naar "Maatschappelijk". Dat is naar het oordeel van de Afdeling niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Voorts overweegt de Afdeling dat de aanwezigheid op de aangrenzende percelen van een woning voor de huisvesting van asielzoekers en van een bergbezinkbassin de bestemming "Maatschappelijk" wel kan rechtvaardigen. De door [appellant sub 2] gestelde omstandigheden dat het aangrenzende perceel van de gemeente te koop staat en dat het gemeentebestuur, naar gesteld, voornemens was om het perceel van [appellant sub 2] aan te kopen, betekent niet dat de raad reeds daarom een andere bestemming aan deze percelen had moeten toekennen. Voor deze percelen waren ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete ontwikkelingen bekend, zodat de raad geen aanleiding had hoeven zien om een andere bestemming toe te kennen.

Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat raad in redelijkheid de bestemming "Maatschappelijk" aan het perceel van [appellant sub 2] heeft kunnen toekennen. Het betoog slaagt niet.

Verbod van détournement de pouvoir

9.    [appellant sub 2] betoogt dat plan in strijd met het verbod op détournement de pouvoir is vastgesteld. Hiertoe voert hij aan dat de bestemming "Maatschappelijk" op zijn perceel geen enkel doel dient. De vaststelling van deze bestemming geldt volgens [appellant sub 2] alleen als een wraakactie jegens hem.

9.1.    Strijd met het verbod van détournement de pouvoir, zoals is vastgelegd in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, kan zich in een geval als thans aan de orde slechts voordoen indien de raad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan voor andere doeleinden heeft aangewend dan een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro.

Zoals hiervoor onder 7.3 is overwogen, heeft de raad ervoor kunnen kiezen om bij gebrek aan concrete plannen over de invulling van het betreffende gebied de bestaande rechten uit het vorige plan over te nemen. Voor het oordeel dat de raad het plandeel heeft vastgesteld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir bestaan geen aanknopingspunten. Het betoog mist feitelijke grondslag.

Conclusie ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2]

10.    Het beroep is ongegrond.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Pans    w.g. Boermans
Voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020

429-911.