Uitspraak 201805030/1/A1


Volledige tekst

201805030/1/A1.
Datum uitspraak: 11 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Kollum, gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland en Nieuwkruisland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2011 heeft het college geweigerd op verzoek van [appellant A] en [appellant B] handhavend op te treden tegen de windturbine op het perceel Brongersmaweg 2 te Kollum.

Bij besluit van 19 juni 2013 heeft het college geweigerd om op verzoek van [appellant A] en [appellant B] maatwerkvoorschriften vast te stellen ten aanzien van de windturbine op het perceel Brongersmaweg 2 te Kollum.

Bij besluit van 18 november 2013 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de besluiten van 21 juli 2011 en 19 juni 2013 herroepen en aangekondigd dat het overgaat tot handhavend optreden en het opleggen van maatwerkvoorschriften.

Bij besluit van 7 mei 2014 heeft het college het besluit van 18 november 2013 ingetrokken, het door [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 19 juni 2013 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen, maatwerkvoorschriften vastgesteld, het door [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 21 juli 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.

Bij besluit van 2 december 2014 heeft het college één van de maatwerkvoorschriften gewijzigd.

Bij uitspraak van 5 juli 2016 heeft de rechtbank Noord-Nederland het door [appellant A] en [appellant B] ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en het beroep gegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen de in het besluit van 7 mei 2014 vervatte beslissing om niet handhavend op te treden. De rechtbank heeft het besluit van 7 mei 2014 vernietigd, voor zover het college daarin heeft besloten om niet handhavend op te treden, en heeft het college opgedragen binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van [appellant A] en [appellant B] van 1 augustus 2011, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen de overige onderdelen van het besluit van 7 mei 2014 en tegen het besluit van 2 december 2014. De rechtbank heeft het door Lucky Mill B.V. tegen het besluit van 7 mei 2014 ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij besluit van 20 december 2016 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 21 juli 2011 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en Lucky Mill gelast niet opnieuw maatwerkvoorschrift 1.1 te overtreden onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 per constatering dat niet aan de last wordt voldaan met een maximum van € 15.000,00.

Bij uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3308, heeft de Afdeling het door Lucky Mill ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover de rechtbank het door Lucky Mill ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en voor het overige ongegrond heeft verklaard, het bij de rechtbank door Lucky Mill ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 mei 2014 vernietigd voor zover het college daarbij maatwerkvoorschriften ten aanzien van de windturbine van Lucky Mill heeft vastgesteld, het besluit van 2 december 2014 vernietigd, het college opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het tegen het besluit van 19 juni 2013 gemaakte bezwaar, het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 20 december 2016 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaald dat tegen de te nemen nieuwe besluiten slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij besluit van 4 mei 2018 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [appellant A] en [appellant B] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 21 juli 2011 en 19 juni 2013, het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2013 gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond, en de weigering bij het besluit van 21 juli 2011 om handhavend op te treden en de weigering bij het besluit van 19 juni 2013 om maatwerkvoorschriften vast te stellen, gehandhaafd.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2019, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. F. Postma, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Ponsen en W.J. Osinga, zijn verschenen. Ook is ter zitting Lucky Mill, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant A] en [appellant B] wonen op het perceel [locatie] te Kollum. Hun woning ligt op ongeveer 160 m van het perceel van Lucky Mill waarop een windturbine staat. [appellant A] en [appellant B] ervaren stress en gezondheidsproblemen als gevolg van het geluid van de windturbine. Zij hebben het college daarom gevraagd om handhavend op te treden in verband met geluidhinder en zij hebben het college gevraagd om maatwerkvoorschriften ten aanzien van de windturbine vast te stellen.

2.    In de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3308, heeft de Afdeling onder meer overwogen dat het college bij het besluit van 7 mei 2014 ten onrechte geluidgrenswaarden heeft vastgesteld in een andere eenheid dan dB Lden of dB Lnight. Het college diende een nieuw besluit te nemen waarbij het diende in te gaan op de vraag of en zo ja welke bijzondere lokale omstandigheden, aanleiding geven om in afwijking van artikel 3.14a, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften vast te stellen waarbij de eenheid dB Lden of dB Lnight wordt gehanteerd.

3.    Artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit luidt:

"Een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein."

Het derde lid luidt: "In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift in verband met bijzondere lokale omstandigheden normen met een andere waarde vaststellen."

4.    Bij het besluit van 4 mei 2018 heeft het college zijn beslissingen om niet handhavend op te treden en om geen maatwerkvoorschriften vast te stellen, gehandhaafd. Het college heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat de windturbine voldoet aan artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen bijzondere lokale omstandigheden aanwezig zijn om maatwerkvoorschriften vast te stellen.

Bespreking beroep

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat het college ten onrechte heeft geweigerd om maatwerkvoorschriften vast te stellen. Het besluit van 4 mei 2018 bevat geen deugdelijke motivering en het college heeft geheel onverwacht een ander standpunt ingenomen ten aanzien van de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften op te leggen. Volgens [appellant A] en [appellant B] zijn er wel bijzondere lokale omstandigheden, omdat de omgeving ter plaatse van de windturbine zeer stil is. Het college heeft volgens [appellant A] en [appellant B] geen zorgvuldige belangenafweging uitgevoerd, aangezien het ermee bekend is dat hun gezondheid ernstig leidt onder de geluidoverlast van de windturbine.

5.1.    Bij de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3308, heeft de Afdeling het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en te onderzoeken of het aanleiding ziet om maatwerkvoorschriften vast te stellen ten aanzien van de windturbine van Lucky Mill en te motiveren waarom het in dit geval gerechtvaardigd is om af te wijken van het bepaalde in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. In die uitspraak heeft de Afdeling geen oordeel gegeven over het betoog van Lucky Mill dat het college niet in redelijkheid heeft mogen overgaan tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat het naar het oordeel van de Afdeling in de eerste plaats aan het college is om te beslissen of, en zo ja welke bijzondere omstandigheden, aanleiding geven om in afwijking van artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften vast te stellen waarbij de eenheid dB Lden en dB Lnight wordt gehanteerd. De omstandigheid dat het college zich tot de uitspraak van de Afdeling op het standpunt stelde dat het aangewezen was om maatwerkvoorschriften vast te stellen, maakt niet dat het college zich alleen al om die reden bij het nemen van een nieuw besluit niet op een ander standpunt mag stellen. Gelet op het karakter van de bezwaarfase dient een volledige heroverweging van het besluit plaats te vinden.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:141), komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe bij de beslissing of het gebruik maakt van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen en dient het daarbij een belangenafweging te maken. Ook komt het bestuursorgaan beoordelingsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van bijzondere lokale omstandigheden als bedoeld in artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit.

5.2.    Het college heeft beoordeeld of gebruik zou moeten worden gemaakt van de in artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit neergelegde bevoegdheid om maatwerkvoorschriften vast te stellen. Het college heeft daarbij betrokken dat het gebied waarin de windturbine staat weliswaar een stil landelijk gebied is, maar niet een door de provincie als zodanig aangewezen stiltegebied is. Een stiltegebied is een gebied waarvoor regels gelden voor het voorkomen of beperken van geluidhinder. De omstandigheid dat het ter plaatse gaat het om een stil landelijk gebied, vormt volgens het college geen bijzondere omstandigheid die aanleiding vormt tot het vaststellen van normen met een lagere geluidwaarde, omdat het niet ongebruikelijk is dat een windturbine in een buitengebied aanwezig is. Het college wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:141. Het college heeft ook naar voren gebracht dat in de nabije omgeving van het perceel meerdere windturbines zijn geplaatst - waarvan één op vergelijkbare afstand tot de woning van derden - waarvoor evenmin maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld. Het college heeft in het besluit van 4 mei 2018 gesteld dat het begrip heeft voor de gezondheidsklachten die [appellant A] en [appellant B] ondervinden van het geluid van de windturbine. Volgens het college zijn er echter geen bijzondere lokale omstandigheden aanwezig die ertoe nopen om met toepassing artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit bij maatwerkvoorschrift normen met een lagere waarde vast te stellen.

5.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich gelet op de door hem naar voren gebrachte argumenten in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de door [appellant A] en [appellant B] naar voren gebrachte omstandigheden geen grond ligt voor het aanwezig achten van bijzondere lokale omstandigheden die ertoe nopen om met toepassing artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit bij maatwerkvoorschrift normen met een lagere waarde vast te stellen. De windturbine voldoet aan de wettelijke geluidnormen voor windturbines en ligt niet in een als zodanig aangewezen stiltegebied. De omstandigheid dat [appellant A] en [appellant B] gevoelig zijn voor het geluid van de windturbine, maakt op zichzelf niet dat er ter plaatse geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Smulders-Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019