Uitspraak 201805090/1/R3


Volledige tekst

201805090/1/R3.
Datum uitspraak: 24 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Harich, gemeente De Fryske Marren,

appellant,

en

de raad van de gemeente De Fryske Marren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Harich - Milieuterrein" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. ing. E. Oostra, rechtsbijstandverlener te Sneek, en de raad, vertegenwoordigd door G.C.J. Zaal en G. de Boer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van een milieuterrein aan de Houtdyk 1a in Harich. Hiertoe zijn aan de gronden van het perceel de bestemmingen "Bedrijf - Milieuterrein", "Groen" en "Verkeer" toegekend. Op deze locatie is momenteel een gemeentelijke op- en overslagplaats voor zand, bestratingsmateriaal en containers aanwezig. Door het vervallen van het milieuterrein op bedrijventerrein Eigen Haard wordt het op- en overslagterrein aan de Houtdyk 1a getransformeerd tot een milieuterrein voor grof huishoudelijk afval, groenafval en recyclebare afvalstromen.

2.       Het plangebied is circa 4.300 m2 groot en grenst aan de westzijde aan een volkstuinencomplex, aan de noordzijde aan een weiland, aan de oostzijde aan een perceel met een woonboerderij en aan de zuidzijde aan de Houtdyk. [appellant] woont in de woonboerderij aan de oostzijde van het plangebied, aan de [locatie A] in Harich. Hij kan zich niet verenigen met de komst van het milieuterrein. Hij stelt dat het plan zijn woongenot aantast en voert diverse bezwaren aan tegen het plan.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Wet- en regelgeving

4.    De voor de zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak. In de bijlage zijn de relevante bepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening en de toepasselijke planregels van het bij het bestreden besluit vastgestelde bestemmingsplan "Harich - Milieuterrein" en het voorgaande bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Buitengebied 2004" opgenomen. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Noodzaak

5.    [appellant] betwist de noodzaak voor een milieuterrein in Balk (Harich), waarin het thans voorliggende plan voorziet. Volgens [appellant] kon de raad kiezen uit twee opties: een combinatie tussen een milieuterrein in Balk (Harich) en in Lemmer, of een volwaardig milieuterrein in Lemmer waarbij het milieuterrein in Balk (Harich) vervalt. Uit het rapport van Modulo Milieustraten Advies blijkt volgens [appellant] dat de optie voor een volwaardig milieuterrein in Lemmer in het onderzoek op diverse vlakken beter scoort dan het scenario waar met het plan voor is gekozen, bestaande uit een combinatie tussen een milieuterrein in Balk (Harich) en in Lemmer. Volgens [appellant] hecht de raad teveel belang aan een reistijd van 15 minuten en de wensen van de plaatselijke belangenvereniging, terwijl het besluit voor hem en andere bewoners aan de Houtdyk verstrekkende gevolgen heeft. De raad heeft in dit verband de wens voor drie milieuterreinen in de gemeente (in Joure, Lemmer en Balk) ten onrechte zwaarder laten wegen dan het nadeel van deze keuze voor zijn woongenot.

5.1.    Het voorheen in Balk (Harich) bestaande milieuterrein op het bedrijventerrein Eigen Haard is volgens de raad vervallen, omdat deze locatie niet meer voldeed aan de huidige eisen. Volgens de raad volgt uit artikel 10.22 van de Wet milieubeheer dat een gemeente over ten minste één milieuterrein dient te beschikken. Milieuterreinen spelen vanwege hun afvalscheidingsmogelijkheden een fundamentele rol in de maatschappij. Betere scheiding aan de bron levert volgens de raad een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van het programma "Van Afval naar Grondstof" en de duurzaamheidsvisie van de gemeente, die luidt: "In 2030 kennen we in De Fryske Marren het begrip afvalstof niet meer: de reststof van het ene bedrijf is de grondstof voor het andere bedrijf".

De raad betoogt dat het in ieders belang is om de inwoners van Balk te kunnen blijven faciliteren om binnen een redelijke reistijd hun afval gescheiden te kunnen aanbieden. Volgens de raad is het in de Friese gemeenten als norm maatgevend om voor de bereikbaarheid van een milieuterrein een reistijd van ten hoogste 15 minuten te hanteren. Daarbij verwijst de raad naar zijn besluit van 20 december 2016, waarin is besloten om op locaties in Balk en Lemmer twee nieuwe milieuterreinen te realiseren. Met de twee milieuterreinen in de gemeente (in Joure en Lemmer) wordt de gewenste reistijd van ten hoogste 15 minuten voor het gehele grondgebied van de gemeente niet overal gehaald, aldus de raad. Daarom is er in de omgeving van Balk gezocht naar een geschikte derde locatie. Bij de besluitvorming is volgens de raad meegewogen dat de plaatselijke belangenverenigingen van de voormalige gemeente Gaasterlân-Sleat, waartoe Balk eerder behoorde, veel waarde hechten aan een milieuterrein in Balk. Het in het plan voorziene milieuterrein is een uitvloeisel van deze besluitvorming.

5.2.    De gemeente De Fryske Marren bestrijkt een groot grondgebied en is op 1 januari 2014 ontstaan uit een samenvoeging van de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Skarsterlân, waar in totaal 47 dorpen en 24 buurtschappen deel van uitmaken. Op grond van artikel 10.22 van de Wet milieubeheer draagt elke gemeente er zorg voor dat er op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om grove huishoudelijke afvalstoffen achter te laten. Als uitvloeisel van deze zorgplicht heeft de raad in 2016 onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de aanwezige milieuterreinen en de spreiding daarvan binnen het gemeentelijk grondgebied. In dit verband is onderzocht hoeveel milieuterreinen nodig zijn. Hierbij heeft de raad van belang geacht dat voor de dienstverlening van een milieuterrein de bereikbaarheid in combinatie met aanrij- en openingstijden essentieel zijn. Omdat voor rijafstanden tot milieuterreinen een landelijke of andere normering ontbreekt, heeft de raad voor de bereikbaarheid van binnen het grondgebied van de gemeente beschikbare milieuterreinen aangesloten bij de bevindingen in het onderzoeksrapport "Afwegingskader inzameling grofvuil; inrichting en beheer milieustraten" van NVRD, Vereniging voor afval- en reinigingsmanagement van 6 mei 2004. In het onderzoeksrapport staat: "Voor de gebruikers zou het natuurlijk ideaal zijn om een milieustraat dicht bij huis te hebben. In de praktijk blijkt dit niet haalbaar en wenselijk. Een milieustraat moet goed en snel bereikbaar zijn. Uit een aantal bewonersonderzoeken (o.a. regio Achterhoek) blijkt dat een reistijd van 15 minuten aanvaardbaar is voor de burger. Een algemene richtlijn voor rijafstanden is niet te geven; dit is subjectief en sterk omgevingsafhankelijk."

In het licht van het vorenstaande heeft de raad, gezien het belang van de inwoners van de gemeente om binnen een redelijke reistijd hun grove huishoudelijke afvalstoffen te kunnen aanbieden en om te voldoen aan de op de gemeente rustende zorgplicht, voor de bereikbaarheid van een milieuterrein in redelijkheid een reistijd van 15 minuten als uitgangspunt kunnen hanteren. Uit een oogpunt van spreiding van milieuterreinen over het gehele grondgebied van de gemeente heeft de raad, uitgaande van dit uitgangspunt van een reistijd van 15 minuten en bij afweging van alle betrokken belangen, waaronder de wens van in ieder geval een aantal inwoners van Balk om over een eigen milieuterrein te kunnen blijven beschikken, zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er een noodzaak aanwezig is om naast milieuterreinen in Joure en Lemmer voor de inwoners van en Balk en omgeving over een derde milieuterrein te beschikken. De Afdeling is met de raad van oordeel dat deze noodzaak wordt ondersteund door de bevindingen in het "Plan van aanpak oriëntatiefase milieuterrein Lemmer en Balk" van Modulo Milieustraten Advies van 7 oktober 2010, die de raad aan zijn besluit van 20 december 2016 ten grondslag heeft gelegd. De enkele stelling van [appellant] ter zitting dat het plan van aanpak is opgesteld door Modulo Milieustraten Advies, die ook op andere wijze betrokken is bij de inrichting van milieuterreinen, kan niet tot de conclusie leiden dat de raad dit plan van aanpak daarom niet bij zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken.

5.3.    Onder de genoemde omstandigheden heeft de raad bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid een zwaarder belang kunnen toekennen aan de realisering van een derde milieuterrein nabij Balk dan aan het belang van [appellant] en andere bewoners van de Houtdyk om met het oog op hun woongenot van een dergelijk milieuterrein gevrijwaard te blijven.

Het betoog faalt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

6.    Volgens [appellant] miskent de raad dat de ontwikkeling van het in het plan voorziene milieuterrein een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). Het plangebied heeft volgens [appellant] een omvang van 4.280 m2, waarvan 3.300 m2 is bestemd als "Bedrijf - Milieuterrein". Vaste jurisprudentie van de Afdeling wijst uit dat een ontwikkeling met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 geldt als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen, aldus [appellant]. Gelet op de toename in de intensiteit van het gebruik is de ontwikkeling in dat kader ook voldoende substantieel. Op grond hiervan is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aldus [appellant]. Hij verwijst hierbij naar overweging 7.5 in de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724.

6.1.    Volgens de raad voorziet het plan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het voorziene milieuterrein is wat milieueffecten en landschappelijke impact betreft vergelijkbaar met de planologische mogelijkheden van de vorige voor het perceel geldende bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Volgens de raad wordt een planologische functiewijziging, zonder dat de bebouwde oppervlakte wezenlijk toeneemt, in het kader van de zogenoemde laddertoets niet beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij deze functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat er toch gesproken moet worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het plan wordt slechts een andere vorm van bedrijvigheid toegestaan, die naar aard en omvang niet wezenlijk verschilt van de bedrijvigheid die op grond van het vorige bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan buitengebied 2004" was toegestaan, aldus de raad. De omvang van de bebouwing neemt wel toe, in de vorm van het toevoegen van een beheerdersgebouw met een totale oppervlakte van 25 m2. Een dergelijke oppervlakte kan volgens de raad niet worden beschouwd als een wezenlijke toename van het bebouwd oppervlak. Er is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aldus de raad.

6.2.    Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan.

6.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 7.2 en 7.4, voorziet een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een nieuw planologisch ruimtebeslag maar alleen in een planologische functiewijziging, in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 (Amersfoort)). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503 (Zundert)). Een plan dat bij recht voorziet in een stedelijke ontwikkeling, maar ten opzichte van wat het voorgaande plan bij recht, in combinatie met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk maakte, niet in relevante mate voorziet in meer of andere planologische mogelijkheden, voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij acht de Afdeling van belang dat indien die afwijkingsbevoegdheid uit het voorgaande bestemmingsplan zou zijn toegepast, artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet toegepast had hoeven te worden. Het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro speelt immers geen rol bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid (uitspraken van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694 (Duiven) en van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1224 (Den Haag)).

6.4.    In het thans voorliggende plan is aan een groot deel van de gronden van het perceel de bestemming "Bedrijf - Milieuterrein" toegekend. Gelet op de omvang en de aard van de met de gegeven bestemming toegestane functie van een milieuterrein (afvalinzameldepot), stelt de Afdeling vast dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Voor de beoordeling van de vraag of het thans voorliggende plan voorziet in een nieuw of groter planologisch ruimtebeslag en al dan niet in een planologische functiewijziging ten opzichte van de op grond van het voorgaande bestemmingsplan toegestane planologische mogelijkheden overweegt de Afdeling, in aanmerking genomen de in de hiervoor genoemde overzichtsuitspraak geformuleerde uitgangspunten, het volgende.

6.5.    Vast staat dat de totale oppervlakte van het perceel gelijk blijft aan het perceel waaraan in het voorgaande bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan buitengebied 2004" de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" is toegekend. Het bestemmingsvlak voor de in het voorgaande bestemmingsplan toegestane bedrijfsdoeleinden besloeg het oppervlak van het gehele perceel. In het thans voorliggende plan is aan een deel van de gronden van het perceel de bestemming "Groen" toegekend, waar bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan. Dit betekent dat het met het plan toegestane ruimtebeslag wat de toegestane bedrijfsfunctie betreft afneemt ten opzichte van het in het voorgaande bestemmingsplan voor de bedrijfsfunctie toegestane oppervlak. Op grond van het voorgaande bestemmingsplan waren op het perceel geen gebouwen en geen bedrijfswoning toegestaan. De bebouwingsmogelijkheden in het thans voorliggende plan bestaan uit een beheerdersgebouw van maximaal 25 m2 groot en maximaal 4 m hoog. Gezien het beperkte ruimtebeslag van een dergelijk gebouw op een terrein met een totale oppervlakte van 4.280 m2 en in aanmerking genomen de genoemde afname van het ruimtebeslag van de toegestane bedrijfsfunctie, komt de Afdeling tot de conclusie dat het thans voorliggende plan ten opzichte van de op grond van het voorgaande bestemmingsplan toegestane planologische mogelijkheden geen nieuw of groter planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt.

6.6.    Wat de met het thans voorliggende plan toegestane planologische functie betreft blijkt uit paragraaf 4.1 van de plantoelichting dat een milieustraat (afvalinzameldepot) valt onder milieucategorie 3.1 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Op grond van de voorgaande bestemming "Bedrijfsdoeleinden", in samenhang gelezen met bijlage 1 van het bestemmingplan "Herziening bestemmingsplan Buitengebied 2004", waren er op het perceel verschillende soorten bedrijven toegestaan, zoals hoveniersbedrijven, metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven, autoreparatiebedrijven, kleinschalige bouw- en aannemingsbedrijven en kleinschalige bouwinstallatiebedrijven (niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen). De mogelijkheid van buitenopslag was onder het vorige plan niet verboden. Volgens de raad vallen de bedrijven die in bijlage 1 van het voorgaande bestemmingsplan zijn genoemd onder de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 van de VNG-brochure. De juistheid hiervan is door [appellant] niet betwist. Het voorgaande bestemmingsplan voorzag voor de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" in artikel 14, onder G, van de planvoorschriften in een afwijkingsbevoegdheid (vrijstellingsmogelijkheid genoemd) voor het college van burgemeester en wethouders voor bedrijven van gelijkwaardige bedrijvigheid, op grond waarvan het - onder nader genoemde voorwaarden - mogelijk was om op het perceel een ander bedrijf dan genoemd in bijlage 1 toe te staan, mits een dergelijk bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met de in bijlage 1 genoemde bedrijven. De raad heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de aard van een kleinschalig milieuterrein voor lichte categorieën afval, waarin het thans voorliggende plan voorziet, en de ruimtelijke uitstraling hiervan op de omgeving niet groter zijn dan de aard en omvang en de ruimtelijke uitstraling die de vormen van bedrijvigheid hebben die al dan niet met gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid op grond van het voorgaande bestemmingsplan op het perceel al waren toegestaan. Er is in dit opzicht dan ook geen sprake van een zodanige planologische functiewijziging ten opzichte van de op grond van het voorgaande bestemmingsplan toegestane planologische mogelijkheden, dat om die reden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden uitgegaan. Voor zover [appellant] wijst op de situatie als aan de orde in overweging 7.5 van de hiervoor genoemde overzichtsuitspraak, merkt de Afdeling op dat deze niet vergelijkbaar is met de thans aan de orde zijnde situatie, reeds omdat in die zaak sprake was van een wijzigingsbevoegdheid en niet van een afwijkingsbevoegdheid zoals hier.

6.7.    Onder de genoemde omstandigheden heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het thans voorliggende plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat het huidige gebruik van het perceel als op- en overslagplaats voor zand, bestratingsmaterialen en containers niet in overeenstemming zou zijn met de regels van het voorgaande bestemmingsplan, is in dit verband niet relevant. Het gaat immers om een beoordeling van de met het voorgaande bestemmingsplan toegestane planologische mogelijkheden en niet om de feitelijk bestaande situatie.

De betogen falen.

Alternatieve locatie

7.    [appellant] betoogt dat bij de keuze van de locatie van het milieuterrein ten onrechte niet is gekeken naar andere binnen Balk beschikbare alternatieve locaties. Hij wijst in dit verband op de locatie van het vroegere milieuterrein op het bedrijventerrein Eigen Haard en de locatie op hetzelfde bedrijventerrein die op dit moment wordt gebruikt.

7.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

7.2.    De raad heeft toegelicht dat de locatie van het voorheen aanwezige milieuterrein op het bedrijventerrein Eigen Haard niet meer voldeed aan de huidige aan een milieuterrein te stellen eisen. Dit is ook vastgesteld in het raadsvoorstel voor het genoemde besluit van de raad van 20 december 2016. Voor de genoemde huidige locatie van het milieuterrein op het bedrijventerrein geldt dat dit slechts een tijdelijke locatie is, waarvoor voor een beperkte termijn van twee jaar een deel van het terrein van een daar aanwezig bedrijf is gehuurd. Deze locatie is volgens de raad daarom niet beschikbaar voor een definitieve vestiging van een milieuterrein. Verder heeft de raad van belang geacht dat het perceel aan de Houtdyk 1a al in eigendom van de gemeente is, al lange tijd in gebruik is als gemeentelijke op- en overslagplaats voor zand, bestratingsmateriaal en containers en wat bereikbaarheid betreft een gunstige ligging heeft. [appellant] heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd betwist.

In het licht van het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling bij de keuze van de locatie van het milieuterrein aan de Houtdyk 1a de voor- en nadelen van alternatieven voldoende in de afweging betrokken.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

8.    [appellant] betoogt dat de situering van een milieuterrein zo dicht naast zijn woning nergens anders in de omgeving voorkomt en dat deze ontwikkeling voor hem onevenredig nadelige gevolgen meebrengt. Hij heeft in dit verband ter zitting gewezen op de effecten van de met de activiteiten gepaard gaande geluidoverlast en geuroverlast en de toename van het verkeer en de verkeersonveilige situatie die hierdoor op de Houtdyk kan ontstaan.

8.1.    De raad betoogt dat uit de in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken, waarbij nadrukkelijk rekening is gehouden met de woning van [appellant], blijkt dat het kleinschalige milieuterrein op deze locatie aanvaardbaar is en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij heeft de raad in aanmerking genomen dat in het voorgaande bestemmingsplan aan het perceel al een bedrijfsbestemming was toegekend, op grond waarvan bedrijvigheid was toegestaan die naar aard en effecten vergelijkbaar is met het beoogde milieuterrein. De raad stelt dat de verkeerstoename van het milieuterrein op de Houtdyk ongeveer 70 - 80 motorvoertuigen per etmaal bedraagt, bij een huidige verkeersintensiteit van ongeveer 300 motorvoertuigen per etmaal. Om de verkeerstoename op de Houtdyk veilig af te wikkelen, zullen enkele verkeersmaatregelen worden uitgevoerd waarmee de verkeersveiligheid is gewaarborgd, aldus de raad.

8.2.    Uit de plantoelichting blijkt dat het op het perceel beoogde milieuterrein relatief beperkt van omvang is en alleen is bedoeld voor de inname van grof huishoudelijk afval, groenafval en de meest voorkomende recyclebare afvalstromen. De overige afvalstromen moeten bij de andere milieuterreinen worden afgegeven. Verder zal het milieuterrein slechts op beperkte tijden geopend zijn, waarbij het gaat om 9 uur per week. Dit is op maandag, vrijdag en zaterdag in de ochtend van 09.00 uur tot 12.00 uur. De woning van [appellant] is op een afstand van ongeveer 10 m van de grens van het plangebied gelegen. Tussen de op het perceel voorziene bedrijfsactiviteiten van het milieuterrein en het perceel van [appellant] moeten een groenstrook en een geluidscherm worden gerealiseerd en in stand gehouden, waarvoor op de verbeelding van het plan de bestemming "Groen" en de aanduiding "geluidscherm" en in de artikelen 3 en 4 van de planregels voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen. Hieruit volgt dat de groenstrook moet worden ingericht overeenkomstig het bij de planregels opgenomen Groenplan van 10 januari 2016.

Uit de plantoelichting blijkt dat de raad onder meer onderzoek heeft gedaan naar de aspecten geluid en geur.

Uit het rapport "Akoestisch onderzoek Milieuterrein Balk" van M+P raadgevende ingenieurs bv van 8 september 2017, dat de raad aan de vaststelling van het plan ten grondslag heeft gelegd, blijkt dat ter beperking van geluidoverlast door het neerzetten van afvalcontainers en ter bescherming van de verharding ter plaatse van de opstelplaats van de afvalcontainers kunststof platen worden toegepast en dat het geluidscherm aan de zijde van de woning van [appellant] (aan de noordoostzijde van het terrein) dicht en bekleed met geluidsabsorberende materialen zal worden uitgevoerd en 3 meter hoog zal zijn. In het rapport wordt geconcludeerd dat in een representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van de woning van [appellant] aan de voor het milieuterrein op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldende geluidgrenswaarden wordt voldaan en dat verder wordt voldaan aan de streefwaarden voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant]. Voor zover uit het rapport blijkt dat voor het maximale geluidniveau geldt dat bij het legen van de flessenzuil niet aan de richtwaarde wordt voldaan, wordt opgemerkt dat deze activiteit beperkt is tot 4 keer per jaar. De duur van deze activiteit bedraagt volgens het rapport 30 seconden. De Afdeling stelt vast dat de raad ter beperking van eventuele geluidoverlast van deze activiteit in artikel 3, lid 3.3, van de planregels heeft opgenomen dat tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het vaker dan 4 keer per kalenderjaar legen van de flessenzuil; het legen van de flessenzuil mag alleen plaatsvinden tussen 8.15 en 12.45 uur.

Uit het rapport "Geuronderzoek milieuterrein Balk" van M+P raadgevende ingenieurs bv van 17 februari 2017, dat de raad aan de vaststelling van het plan ten grondslag heeft gelegd, blijkt dat er maatregelen worden toegepast om eventuele geurhinder zoveel mogelijk te voorkomen, zoals gesloten containers ter voorkoming van verstuiving, het afsluiten van de containers buiten openingstijden en tijdens transport, het gebruik van een veegwagen en regelmatige afvoer van gevulde containers. In het rapport wordt geconcludeerd dat in een representatieve bedrijfssituatie onder meer ter plaatse van de woning van [appellant] wordt voldaan aan de geldende streefwaarden voor de concentratie als 98-percentiel en als 99,99-percentiel.

De Afdeling stelt vast dat [appellant] de juistheid van de bevindingen en de conclusies van beide onderzoeken niet gemotiveerd heeft betwist. Gelet hierop en in aanmerking genomen de omstandigheid dat in het voorgaande bestemmingsplan aan het plangebied al een bedrijfsbestemming was toegekend, op grond waarvan bedrijvigheid was toegestaan die naar aard en effecten vergelijkbaar is met het beoogde milieuterrein, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het in het plan op deze locatie voorziene milieuterrein voor [appellant] niet zodanig onevenredig nadelige gevolgen heeft dat het plan in zoverre niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Wat betreft de toename van het aantal verkeersbewegingen op de Houtdyk met ongeveer 70 - 80 motorvoertuigen per etmaal heeft de raad, gelet op de huidige verkeersintensiteit van ongeveer 300 motorvoertuigen per etmaal, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze  verkeerstoename niet zodanig is dat dit tot een verkeersonveilige situatie zal leiden. De raad heeft in dit verband betrokken dat er verkeersmaatregelen zullen worden getroffen die ertoe zullen leiden dat de verkeersveiligheid is gewaarborgd. Hiertoe is in artikel 5, lid 5.3, van de planregels opgenomen dat tot een met de bestemming "Verkeer" strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het voortzetten van het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingen zonder dat de verkeersmaatregelen als bedoeld in paragraaf 4.10 onder het kopje 'Verkeersveiligheid' van de toelichting bij dit bestemmingsplan zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden. Hieruit blijkt dat op de Houtdyk een maximumsnelheid van 60 km per uur wordt ingesteld en ter hoogte van het milieuterrein maatregelen worden getroffen om de verkeersveiligheid van met name het langzame verkeer te waarborgen. Onder andere zullen veilige opstelruimtes langs de Houtdyk worden gerealiseerd, zoals deze in de als Bijlage 2 bij de plantoelichting gevoegde schets van 13 juli 2017 zijn opgenomen.

Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de met de in het plan voorziene ontwikkeling gepaard gaande toename van het aantal verkeersbewegingen niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie op de Houtdyk.

De betogen falen.

Zienswijzen herhaald en ingelast

9.    [appellant] heeft in het beroepschrift verder nog verwezen naar de inhoud van de zienswijzen tegen het voorontwerp en het ontwerp van het plan. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

10.    Het beroep is ongegrond.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019

159-913.

BIJLAGE

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening luidt:

"stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".

Artikel 3 van de planregels van het bestemmingsplan "Harich - Milieuterrein" luidt:

"Artikel 3 Bedrijf - Milieuterrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Milieuterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een milieuterrein;

met daaraan ondergeschikt:

b. straten en paden;

c. groenvoorzieningen;

d. nutsvoorzieningen;

e. water;

f. geluidscherm, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';

met de daarbijbehorende:

g. parkeervoorzieningen;

h. terreinen;

i. andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a. als gebouw is enkel een beheerdersgebouw toegestaan;

b. de bouwhoogte van het beheerdersgebouw zal ten hoogste de in de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen;

c. de oppervlakte van het beheerdergebouw mag niet meer dan 25 m2 bedragen;

d. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen.

3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;

b. er mogen ten hoogste 2 vlaggenmasten per bouwperceel worden gebouwd;

c. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

d. de bouwhoogte van het geluidscherm mag niet minder en niet meer bedragen dan 3 m;

e. de bouwhoogte van een bordes mag niet meer bedragen dan 1,55 m;

f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een andere vorm van bedrijvigheid dan genoemd in lid 3.1;

2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;

3. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;

4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;

5. het vaker dan 4 keer per kalenderjaar legen van de flessenzuil; het legen van de flessenzuil mag alleen plaatsvinden tussen 8.15 en 12.45 uur;

6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, storten of bergen van klein chemisch afval, bouw- en sloopafval, vloerbedekking, matrassen, asbest en gasflessen;

7. het gebruik van het milieuterrein zonder dat het geluidscherm als bedoeld in artikel 3.1. sub f en artikel 3.2.2. sub d is gerealiseerd en in stand wordt gehouden ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';

8. het voortzetten van het gebruik van het milieuterrein zonder dat binnen een half jaar na ingebruikname van het milieuterrein de bestemming 'Groen' is ingericht en in stand wordt gehouden overeenkomstig het in Bijlage 1 opgenomen Groenplan".

Artikel 14 van de planvoorschriften van het voorgaande bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan buitengebied 2014" luidde:

"Bedrijfsdoeleinden

Bestemmingsomschrijving

A. De op de kaart voor bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. gebouwen ten behoeve van:

a. bedrijven, welke zijn genoemd in bijlage 1, alsmede bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 bij het volgnummer dat in het bestemmingsvlak is aangegeven, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, met uitzondering van de grasdrogerij;

b. detailhandel, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "detailhandel toegestaan";

2. een verkooppunt van motorbrandstoffen, inclusief LPG, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "verkooppunt van motorbrandstoffen toegestaan", waarbij, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "veiligheidszone LPG", tevens een veiligheidszone voor LPG wordt aangehouden, welke zone gelegen is rond de vulpunten en de ondergrondse reservoirs;

3. bedrijfswoningen;

4. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen; alsmede in beperkte mate voor:

5. wegen en paden;

6. water;

met de daarbij behorende:

7. tuinen, erven en terreinen;

8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

(…)

G. Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde in de Beschrijving in Hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van:

1. het bepaalde in lid A sub 1 juncto artikel 50 lid A en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven welke naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in bijlage 1 genoemde bedrijven dan wel het bedrijf genoemd in bijlage 2 bij het volgnummer dat in het bestemmingsvlak is aangegeven, mits:

a. het niet betreft geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

b. het niet betreft detailhandelsbedrijven;

c. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in artikel 3 lid 2 sub 2.7;

(…)".

Artikel 3 lid 2 sub 2.7 van de planvoorschriften van het voorgaande bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan buitengebied 2014 luidde:

"2.7. Gelijkwaardige bedrijvigheid

De vrijstelling ten aanzien van naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven binnen de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", zal worden getoetst aan het volgende.

A. De in bijlage 1 opgenomen bedrijven zullen, in combinatie met de toepassing van de milieuwetgeving (bijvoorbeeld de Wet milieubeheer) flexibel worden benaderd, in die zin dat bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijkwaardig kunnen worden verklaard met de in bijlage 1 opgenomen bedrijven, indien de bedrijven een kleinschalig karakter hebben en de voorschriften op grond van de milieuwetgeving (met name de milieuvergunning) de milieuhinder daarvoor voldoende beperken.

Hierbij zal rekening worden gehouden met nieuwe milieuvriendelijker methoden en technieken.

B. Bij het toestaan van gelijkwaardige bedrijvigheid wordt rekening gehouden met de volgende criteria:

1. het moet gaan om bedrijven die passen in het buitengebied;

2. binnen milieubeschermingsgebieden wordt vestiging van bedrijvigheid die een negatieve invloed kan hebben op te beschermen factoren extra afgewogen;

3. de bedrijven mogen geen opslag-, verkeers- en parkeeroverlast met zich meebrengen;

4. er worden alleen bedrijven genoemd in bijlage 1 van de voorschriften toegelaten en naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven;

5. bedrijvigheid die inbreuk maakt op het landschap zal niet of slechts onder voorwaarden voor wat betreft de inpassing in het landschap worden toegestaan;

6. de aanwezige woonfunctie dient bij het bedrijf te worden gehandhaafd;

7. de bedrijfsvestiging dient plaats te vinden binnen de bestaande oppervlakte van het voormalige (bedrijfs)pand".

BIJLAGE 1 Bedrijvenlijst