Bij besluit van 24 juli 2001, kenmerk 2057, heeft verweerder aan appellante krachtens artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht lasten onder dwangsom opgelegd ter zake van het overtreden van de voorschriften III.D.3 en III.A.1 van de aan haar bij besluit van 29 juni 1999 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning. De dwangsommen zijn vastgesteld op:1. ƒ 1.000,00 (€ 453,78) per constatering, met een maximum van ƒ 20.000,00 (€ 9.075,60) in verband met het lozen van bedrijfsafvalwater op de riolering, waarvan de zuurgraad lager is dan 6,5 of hoger dan 10;2. ƒ 1.000,00 (€ 453,78) per constatering, met een maximum van ƒ 20.000,00 (€ 9.075,60) in verband met het lozen van bedrijfsafvalwater op de riolering, waarvan het chloridegehalte hoger is dan 300 mg/l;3. ƒ 1.000,00 (€ 453,78) per constatering, met een maximum van ƒ 20.000,00 (€ 9.075,60) in verband met het lozen van bedrijfsafvalwater op de riolering, waarvan het bezinkselvolume meer bedraagt dan 1 ml/l;4. ƒ 750,00 (€ 340,34) per constatering, me