Uitspraak 200803731/1


Volledige tekst

200803731/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Leeuwarden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2008 in zaak nr. 07/2982 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van [appellant] om een lichte adviestoevoeging (hierna: LAT) afgewezen.

Bij besluit van 16 november 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 april 2008, verzonden op 16 april 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2008, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, werkzaam bij de raad, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) zijn er in elk ressort één of meer stichtingen rechtsbijstand.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, heeft de stichting tot taak:

a. het verzorgen van spreekuren;

b. het verzorgen van verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenzen of voorwaarden;

c. het verzorgen van verdergaande rechtsbijstand op basis van een toevoeging.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, voor zover thans van belang, beslist de raad op de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van:

a. rechtsbijstand door een advocaat;

b. rechtsbijstand door een medewerker van een stichting in het geval, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder c;

c. (…).

Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand en toevoegcriteria (hierna: Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.

In het verleden verzorgden de bureaus rechtshulp de spreekuurvoorziening, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder a, van de Wrb. Indien een bureaumedewerker een zaak voor verdergaande rechtsbijstand vanuit het spreekuur overnam, werd deze als verlengd-spreekuurzaak of als toevoegingszaak afgedaan. Voor het verlengd spreekuur gold een tijdgrens van drie uur en een eigen bijdrage van € 13,50. Voor zaken die meer tijd vroegen werd door het bureau een toevoeging aangevraagd.

Vooruitlopend op de komende stelselherziening van gesubsidieerde rechtsbijstand wordt eerstelijns rechtshulp tijdens spreekuren thans verleend door het Juridisch Loket. Verdergaande rechtsbijstand wordt door een rechtsbijstandsverlener verleend, veelal een advocaat. Om de mogelijkheid van laagdrempelige rechtsbijstand te behouden tegen een eigen bijdrage van € 13,50 hebben de raden voor rechtsbijstand verwijsarrangementen met advocaten gesloten. Advocaten met een verwijsarrangement kunnen voor rechtsbijstand in eenvoudige zaken (tot drie uur) een LAT aanvragen, aldus het Handboek Toevoegen.

2.2. Bij besluit van 5 maart 2007 is aan [appellant] een reguliere toevoeging verleend. Bij brief van 10 mei 2007 heeft de gemachtigde van [appellant] te kennen gegeven dat zijn werkzaamheden zeer beperkt zijn gebleven en dat de zaak kan worden afgehandeld op basis van een LAT. [appellant] heeft op 14 mei 2007 een aanvraag om een LAT ingediend bij de raad. De raad heeft deze aanvraag bij het besluit van 20 augustus 2007 afgewezen. De raad heeft hiertoe overwogen dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een reguliere toevoeging in te trekken en voor hetzelfde belang een LAT te verstrekken.

2.3. Bij besluit op bezwaar van 16 november 2007 heeft de raad het besluit van 20 augustus 2007 gehandhaafd. De raad heeft hiertoe overwogen dat geen wettelijke basis bestaat om een eenmaal verstrekte reguliere toevoeging om te zetten in een LAT. Verder heeft de raad overwogen dat een LAT slechts voor eenvoudige zaken wordt afgegeven, waarbij tijdsbesteding geen bepalende factor is. Volgens de raad is de zaak ten behoeve waarvan [appellant] een LAT heeft verzocht, niet eenvoudig van aard.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het standpunt van de raad, dat indien artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt toepassing mist, een belastingzaak als niet eenvoudig wordt gekwalificeerd en daarvoor een toevoeging wordt afgegeven, niet onjuist is. De rechtbank heeft verder overwogen dat de aard van het rechtsprobleem op het moment van de oorspronkelijke aanvraag doorslaggevend is voor de beoordeling van de vraag of een reguliere toevoeging of een LAT moet worden verstrekt.

2.5. [appellant] betoogt dat de zaak waarvoor de reguliere toevoeging is verstrekt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, moet worden aangemerkt als licht en moet worden ingetrokken en vervangen door een LAT. De met de rechtsbijstandsverlening gemoeide tijd heeft in dit geval minder dan drie uren bedragen. Uit het beleid van de raad volgt volgens [appellant] dat voor rechtsbijstand van minder dan drie uren een LAT wordt verstrekt. Aan verstrekking van of omzetting in een LAT kan niet in de weg staan dat aanvankelijk is aangenomen dat de behandeling van de zaak meer dan drie uur zou vergen, aldus [appellant].

2.5.1. Vaststaat dat de raad ten aanzien van de afgifte van een LAT beleid voert vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende herijking van de verlening van rechtsbijstand door de raden voor rechtsbijstand en de invoering van een lichte adviestoevoeging, alsmede de regeling van de vergoeding van mediation (Kamerstukken I, 2007/2008, 30 436, A; hierna: Wet Stelselherziening).

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat een mutatie van een reguliere toevoeging in een LAT niet tot de wettelijke mogelijkheden behoort. Voor de mutatie van een LAT in een reguliere toevoeging, die door de raad wèl mogelijk wordt geacht, ontbreekt thans eveneens een uitdrukkelijke wettelijke basis, nu de Wet Stelselherziening nog niet in werking is getreden. De raad heeft voor dit onderscheid vooralsnog geen afdoende verklaring gegeven.

Anders dan de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt in dit geval toepassing mist, niet zonder meer tot de conclusie leidt dat een belastingzaak als niet eenvoudig moet worden gekwalificeerd en daarvoor altijd een reguliere toevoeging moet worden afgegeven. Dat een bezwaar in een belastingzaak niet uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard, neemt niet weg dat een belastingzaak van eenvoudige aard kan zijn en voor die zaak volgens het beleid van de raad een LAT zou kunnen worden afgegeven. In dit verband wijst de Afdeling erop, dat uit de memorie van toelichting bij de Wet Stelselherziening (Kamerstukken II 2005/2006, 30436, nr. 3, blz. 22) volgt dat de aanvraag om een LAT veelal achteraf geschiedt, waarbij derhalve achteraf wordt beoordeeld of een zaak eenvoudig van aard was, waarbij de tijdsbesteding een factor in die beoordeling kan zijn. Het oordeel van de rechtbank dat de aard van het rechtsprobleem op het tijdstip van indiening van de oorspronkelijke aanvraag doorslaggevend is voor de beoordeling of een reguliere toevoeging of een LAT moet worden verstrekt, is daarmee niet in overeenstemming. Het besluit van de raad van 16 november 2007 berust niet op een deugdelijke motivering en komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 november 2007 gegrond verklaren en dat besluit eveneens vernietigen. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

2.7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2008 in zaak nr. 07/2982;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden van 16 november 2007, kenmerk 07/0555;

V. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009.

350-581.