Uitspraak 202001457/1/A2


Volledige tekst

202001457/1/A2.
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 17 januari 2020 in zaak nr. 19/1741 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2019 heeft de raad een aan [appellante] verleende toevoeging tussentijds beëindigd.

Bij besluit van 21 mei 2019 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[partij] heeft als derdebelanghebbende een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De raad heeft aan [appellante] een toevoeging verleend ten behoeve van rechtsbijstand door [partij], advocaat te Rhenen, voor het voeren van een procedure in een verzekeringsgeschil met Allianz Benelux N.V. (hierna: Allianz). Op 10 december 2018 heeft [partij] de raad verzocht de toevoeging tussentijds te beëindigen, omdat er geen vertrouwen was in de zaak en geen vertrouwen in cliënt.

2.       Bij brief van 12 december 2018 heeft de raad [appellante] op de hoogte gesteld van het voornemen de toevoeging tussentijds te beëindigen en haar in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Op 19 december 2018 heeft [appellante] op dit voornemen gereageerd en de raad daarbij deelgenoot gemaakt van e-mailcorrespondentie tussen haarzelf en/of haar echtgenoot en [partij].

3.       Bij het besluit van 3 januari 2019 heeft de raad de toevoeging tussentijds beëindigd, omdat [appellante] onvoldoende medewerking verleent aan de behartiging van haar zaak. De raad heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd, en zich, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de commissie), op het standpunt gesteld dat de rechtsbijstandverlener op goede gronden heeft verzocht om beëindiging van de toevoeging, omdat voldoende is komen vast te staan dat sprake was van een vertrouwensbreuk. De rechtbank heeft het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellante] kan zich met dit oordeel niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld.

Hoger beroep

4.       Voor zover [appellante] erover klaagt dat de rechtbank [partij] als derde-partij heeft aangemerkt, kan zij daarin niet worden gevolgd. De toevoeging is op verzoek van [partij] beëindigd. Zij heeft er dan ook belang bij dat het besluit van de raad tot inwilliging van haar verzoek in stand blijft. De rechtbank heeft haar daarom terecht als derdebelanghebbende aangemerkt. Dat [partij] geen stukken heeft ingediend noch ter zitting bij de rechtbank is verschenen, maakt dat niet anders. Verder bestaat er geen aanleiding om [partij] als getuige te horen, nu dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

5.       [appellante] betoogt dat zij op geen enkele manier heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan haar eigen rechtszaak tegen Allianz. Vlak voor het verzoek van [partij] om de toevoeging tussentijds te beëindigen, was juist de memorie van grieven ingediend en was Allianz aan zet. Van onenigheid over de afhandeling van de zaak kon op dat moment nog helemaal geen sprake zijn. De raad mocht de toevoeging daarom niet tussentijds beëindigen. De rechtbank heeft dit niet onderkend en is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat sprake was van een vertrouwensbreuk, aldus [appellante].

5.1.    Artikel 33, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) luidt:

"Het bestuur kan de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien:

b. de aanvrager de voor een goede behartiging van zijn zaak noodzakelijke medewerking weigert."

In de werkinstructie Mutatie beëindiging/intrekking van de toevoeging staat:

"[…]

Op grond van het eerste lid van artikel 33 Wrb kun je de toevoeging, anders dan op verzoek van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken, als:

[…]

b. Beëindiging in verband met weigering medewerking/vertrouwensbreuk

Je kunt op verzoek van de advocaat de toevoeging beëindigen als zijn cliënt weigert om de noodzakelijke medewerking aan de zaak te verlenen. Je ziet in dit soort gevallen vaak dat de advocaat en de cliënt het niet eens kunnen worden over de wijze van afhandeling van de zaak, dit leidt dan tot een vertrouwensbreuk.

[…]."

5.2.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de raad de toevoeging, gelet op het bepaalde in artikel 33, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb en het toepasselijke beleid van de raad, tussentijds heeft mogen beëindigen. De raad mocht zich op het standpunt stellen dat [appellante] niet langer de noodzakelijke medewerking voor een goede behartiging van haar zaak verleende, omdat sprake was van een vertrouwensbreuk tussen [partij] en [appellante] en haar echtgenoot. Zoals ook de raad onder verwijzing naar het advies van de commissie in het besluit van 21 mei 2019 heeft opgemerkt, blijkt dit zowel uit de zienswijze naar aanleiding van het voornemen en de e-mailwisseling tussen [appellante] en [partij] voorafgaand aan de tussentijdse beëindiging van de toevoeging, als uit het door [appellante] daartegen ingediende bezwaarschrift en de aanvullingen daarop. Daaruit volgt onder meer dat [appellante] en/of haar echtgenoot en [partij] van mening verschillen over de te verrichten werkzaamheden en dat [appellante] een klacht tegen [partij] heeft ingediend. Dat Allianz aan zet was en de procedure nog niet ten einde was, is niet van belang.

5.3.    Het betoog faalt.

6.       Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, behoeft wat [appellante] ook in hoger beroep verder nog heeft aangevoerd geen bespreking, omdat daaruit geen beroepsgronden kunnen worden gedestilleerd.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Koelewijn, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

856