Wetsvoorstel RED III: versnellen en vergunnen
Brief van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 21 mei 2025 aan het ministerie van Klimaat en Groene Groei met een reactie op een consultatieverzoek over het wetsvoorstel RED III versnellen en vergunnen.
Den Haag, 22 mei 2025
Aan het ministerie van Klimaat en Groene Groei
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
t.a.v. de heer R. Boer
plv. afdelingshoofd Klimaat en Energie
Postbus 20401
2500 EK Den Haag
Betreft: consultatiereactie wetsvoorstel RED III versnellen en vergunnen
Geachte heer Boer,
Op 9 mei 2025 heeft u namens de minister van Klimaat en Groene Groei de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de mogelijkheid geboden om te reageren op het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Omgevingswet, de Wet Windenergie op zee en de Algemene wet bestuursrecht in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2413 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001, Verordening (EU) 2018/1999 en Richtlijn 98/70/EG (RED III versnellen en vergunnen). Hierbij maak ik gebruik van deze mogelijkheid.
Inleiding
De RED III (Renewable Energy Directive III) is de Europese richtlijn die de lidstaten verplicht om één of meer gebieden aan te wijzen voor de versnelde uitrol van de opwekking van hernieuwbare energie en op grond van de richtlijn kunnen gebieden worden aangewezen voor de ontwikkeling van de daarbij behorende infrastructuur (netwerk- en opslag). Het wetsvoorstel voorziet in een regeling voor de aanwijzing van beide soorten versnellingsgebieden en bepaalt dat daarvoor bijbehorende plannen worden vastgesteld. Voor de plannen is een plan-mer en eventueel een passende beoordeling en een soortenbeschermingstoets vereist. Binnen de aangewezen versnellingsgebieden kan vervolgens onder voorwaarden afgeweken worden van enkele in Europese natuur- en milieuregelgeving voorgeschreven toetsen. De vergunningprocedures voor bijvoorbeeld de bouw en exploitatie van installaties voor hernieuwbare energie in de versnellingsgebieden worden gestroomlijnd en aan maximale termijnen gebonden. De versnelde uitrol heeft ook betrekking op de fase na de besluitvorming. De richtlijn verplicht de lidstaat ervoor te zorgen dat gerechtelijke beroepsprocedures, met inbegrip van beroepsprocedures die verband houden met milieuaspecten, worden onderworpen aan de snelste gerechtelijke procedure die op het relevante nationale, regionale en lokale niveau beschikbaar is. Ter uitvoering van deze laatste verplichting voorziet het wetsvoorstel in beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak voor alle hernieuwbare energieprojecten. Dit is een uitbreiding op de projecten waarvoor de Afdeling bestuursrechtspraak al eerste en enige rechter is, zoals de projecten die met een projectbesluit als bedoeld in de Omgevingswet worden gerealiseerd.
Beroep in één instantie
Met de in het wetsvoorstel gemaakte keuze voor beroep in één instantie wordt een uitzondering gemaakt op het uitgangspunt van beroep in twee instanties dat in de Algemene wet bestuursrecht is neergelegd en waarmee kwaliteit van de rechtspraak in de gehele keten gewaarborgd wordt. Deze uitzondering vindt zijn grondslag in de verplichting die uit eerdergenoemde richtlijn vloeit. De Afdeling bestuursrechtspraak kan dat standpunt gelet op de verplichting in de richtlijn in beginsel volgen.
Procedures
De gevolgen van het wetsvoorstel voor de werkbelasting van de Afdeling bestuursrechtspraak zijn niet op voorhand in te schatten. Die belasting is in het bijzonder sterk afhankelijk van de mate waarin gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheden om de versnellingsgebieden aan te wijzen. Het wetsvoorstel zal kunnen leiden tot meer procedures bij de Afdeling bestuursrechtspraak, zowel doordat meer appellabele besluiten aan de orde kunnen zijn als doordat meer beroepen in eerste en enige instantie door de Afdeling bestuursrechtspraak moeten worden behandeld. Niet uitgesloten is dat sprake zal zijn van een taakverzwaring. Mocht sprake zijn van een betekenisvolle toename van de inzet van medewerkers en staatsraden, dan dient te worden bezien welke aanvullende middelen aan de Afdeling bestuursrechtspraak worden verstrekt om in staat te zijn de beroepen binnen redelijke termijn af te handelen.
Ik vertrouw erop u met deze reactie op uw consultatieverzoek van dienst te zijn geweest.
Hoogachtend,
de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
mr. R. Uylenburg