Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten in verband met het stellen van regels over de omzetgerelateerde boete, met nota van toelichting.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten in verband met het stellen van regels over de omzetgerelateerde boete, met nota van toelichting.

Van dit advies is een samenvatting gemaakt.

Bij Kabinetsmissive van 18 april 2016, no.2016000692, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten in verband met het stellen van regels over de omzetgerelateerde boete, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit introduceert een omzetgerelateerde boete voor overtredingen van de Warenwet door natuurlijke personen of rechtspersonen met een jaaromzet van ten minste € 10 miljoen. Deze omzetgerelateerde boete van één procent van de jaaromzet kan worden opgelegd indien sprake is van opzet of grove schuld.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het besluit vast te stellen, maar acht aanpassing van het ontwerpbesluit aangewezen. De Afdeling adviseert onder meer in het ontwerpbesluit tot uitdrukking te brengen waarop het opzet dan wel de grove schuld betrekking dient te hebben bij overtreding van een Warenwetbepaling waarvoor een omzetgerelateerde boete mogelijk wordt gemaakt.

1. Rechtsbescherming punitief bestuursrecht en strafrecht
Het oorspronkelijke wetsvoorstel tot wijziging van de Warenwet in verband met het verhogen van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete verhoogde de maximumhoogte van de bestuurlijke boete voor het overtreden van de Warenwet naar de vijfde boetecategorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. (zie noot 1) Tijdens de parlementaire behandeling van voornoemd wetsvoorstel is bij nota van wijziging voorgesteld dat de boetehoogte onder meer kan worden gerelateerd aan de omzet. (zie noot 2) Vervolgens is via een amendement de maximumhoogte van de boete verhoogd naar de zesde boetecategorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (in 2015 € 810.000, momenteel € 820.000). (zie noot 3) De wet tot wijziging van de Warenwet in verband met het verhogen van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete betekent derhalve een zeer forse verhoging van de maximumboete voor overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de Warenwet (een verhoging van € 4.500 naar € 820.000). De boetes die op grond van de Warenwet kunnen worden opgelegd zijn daarmee hoger dan de boetes die op grond van de Wet op de economische delicten (WED) kunnen worden opgelegd voor dezelfde overtredingen van de Warenwet. (zie noot 4)

Het ontwerpbesluit geeft invulling aan voornoemde mogelijkheid om een bestuurlijke boete voor het overtreden van de Warenwet te relateren aan de hoogte van de omzet. (zie noot 5) Het ontwerpbesluit bepaalt dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij overtreding van de Warenwet een bestuurlijke boete kan opleggen van één procent van de jaaromzet van de natuurlijke persoon of rechtspersoon met een jaaromzet van ten minste € 10 miljoen. (zie noot 6) De hoogte van de boete kan het maximum van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet te boven gaan. Uit het ontwerpbesluit volgt tevens dat een boete ter hoogte van het bedrag van de zesde boetecategorie in het Wetboek van Strafrecht alleen aan de orde is bij omzetgerelateerde boetes. Deze bestuurlijke boete kan opgelegd worden indien de Warenwet opzettelijk is overtreden dan wel sprake is van grove schuld. De NVWA zal opzet dan wel grove schuld moeten stellen en bewijzen om een omzetgerelateerde boete op te kunnen leggen. Bij het opleggen van een omzetgerelateerde boete wordt de vaststelling en beoordeling van de relevante feiten daarmee van groot belang en mogelijk ingewikkelder.

De Afdeling merkt in het licht hiervan het volgende op.
De nota van toelichting van het ontwerpbesluit besteedt aandacht aan het ongevraagd advies sanctiestelsels van de Afdeling advisering. (zie noot 7) Naast hetgeen in dit ongevraagd advies opgemerkt wordt over lichte overtredingen die bestraft worden met zeer hoge boetes, heeft de Afdeling in het ongevraagde advies sanctiestelsels (zie noot 8) opgemerkt dat - anders dan oorspronkelijk de bedoeling van de bestuurlijke boete was - tegenwoordig zware en complexe overtredingen worden bedreigd met hoge boetemaxima. De Afdeling brengt in voornoemd advies naar voren dat er inmiddels een bestuurlijk handhavingsstelsel is ontstaan waarin de rechtsbescherming van de burger bij de keuze voor een bepaald sanctiestelsel en de hoogte van punitieve sancties onderbelicht is geraakt. Dit terwijl er aanzienlijke verschillen zijn tussen het strafrecht en het bestuursrecht op het terrein van de rechtsbescherming en de rechtsgevolgen voor justitiabelen. (zie noot 9) In verband hiermee heeft de Afdeling in het ongevraagd advies sanctiestelsels geadviseerd het niveau van de rechtsbescherming bij punitieve sancties te verzwaren waar de noodzaak zich opdringt, namelijk in de gevallen ‘waarin het niet langer gaat om lichte, eenvoudig vaststelbare feiten, maar om zwaardere en minder eenvoudig vaststelbare overtredingen of om overtredingen die zwaar worden beboet, ook al zijn zij eenvoudig vaststelbaar en minder zwaar.’

Uit de boetesystematiek van de Warenwet, die in het ontwerpbesluit mede wordt vorm gegeven, volgt dat hoge bestuurlijke boetes opgelegd kunnen worden voor minder eenvoudig vaststelbare overtredingen van de Warenwet. Dezelfde overtredingen van de Warenwet kunnen via het strafrecht worden bestraft. Het afstemmen van de rechtsbescherming tussen het strafrecht en het punitieve bestuursrecht ligt ook daarom voor de hand.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het vorenstaande in te gaan.

2. Verhouding hoogte bestuurlijke boete en WED-boete
Op grond van artikel 6, eerste lid, onder 4˚, van de WED wordt een overtreding van voorschriften op grond van de Warenwet bestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie. Wanneer het economisch voordeel hoger is, kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. (zie noot 10)
De gewijzigde boetesystematiek van de Warenwet, die door het ontwerpbesluit mede wordt vormgegeven, leidt ertoe dat voor eenzelfde overtreding van de Warenwet, een hogere bestuurlijke boete (zie noot 11) kan worden opgelegd dan wanneer die overtreding via het strafrecht wordt bestraft.

Een overtuigende reden voor dit onderscheid vermeldt de toelichting niet. Mede gelet op het onder punt 1 opgemerkte, adviseert de Afdeling in de toelichting dit onderscheid dragend te motiveren.

3. Opzet en grove schuld
Het ontwerpbesluit bepaalt dat een omzetgerelateerde boete kan worden opgelegd indien sprake is van het opzettelijk overtreden van het bepaalde bij of krachtens de Warenwet of indien sprake is van grove schuld. (zie noot 12) Uit het ontwerpbesluit en de toelichting wordt niet duidelijk waarop het opzet of de grove schuld van de overtreder gericht moet zijn. Eveneens is niet duidelijk of, en zo ja hoe, in de boetehoogte rekening wordt gehouden met de mate van verwijtbaarheid. De Afdeling merkt met betrekking hiertoe het volgende op.

a. Opzet en grove schuld: waarop gericht?
Het ontwerpbesluit bepaalt dat een omzetgerelateerde boete kan worden opgelegd ‘indien de overtreding opzettelijk is begaan, dan wel sprake is van grove schuld’. (zie noot 13)
In het ontwerpbesluit zoals dat is voorgehangen bij beide kamers van de Staten-Generaal werden nog de criteria ‘doelbewust’ en ‘ernstige verwijtbaarheid’ gehanteerd, maar deze termen zijn vervangen door ‘opzet’ en ‘grove schuld’. Reden hiervoor is dat dit gebruikelijke termen zijn in het strafrecht, die ook gehanteerd worden in het wetsvoorstel tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete. (zie noot 14) Volgens de nota van toelichting is in elk geval sprake van opzet wanneer de NVWA een overtreding constateert en een schriftelijke waarschuwing geeft of een boete oplegt en het bedrijf vervolgens de overtreding blijft begaan. Van grove schuld kan volgens de toelichting sprake zijn wanneer een bedrijf gebrekkige voorzorgsmaatregelen treft. (zie noot 15)

Het ontwerpbesluit wijzigt de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten op zodanige wijze dat in de tabel met de omschrijving van de overtreding en het boetebedrag per categorie wordt aangegeven of een omzetgerelateerde boete kan worden opgelegd. Uit deze tabel volgt niet waarop het opzet dan wel de grove schuld bij het begaan van de verschillende overtredingen betrekking dient te hebben. Waar binnen het strafrecht duidelijk omschreven is waarop het opzet of de grove schuld betrekking moet hebben, is dit in het ontwerpbesluit onvoldoende duidelijk. Dient bijvoorbeeld bij de overtreding van artikel 19, tweede lid, of artikel 20, tweede lid, van de Warenwet het opzet of de grove schuld betrekking te hebben op het verkeerd voorlichten (een onjuiste indruk wekken) of op het in gevaar brengen van de veiligheid of de gezondheid van de mens dan wel op beide? Door deze onduidelijkheid kan in de praktijk onduidelijkheid ontstaan over de vraag of een bepaald feitencomplex de mogelijkheid biedt om een omzetgerelateerde boete op te leggen.

De Afdeling adviseert om in het ontwerpbesluit tot uitdrukking te brengen waarop het opzet dan wel de grove schuld betrekking dient te hebben bij overtreding van een Warenwetbepaling waarvoor een omzetgerelateerde boete mogelijk wordt gemaakt.

b. Differentiatie boetehoogte
Het ontwerpbesluit bepaalt dat een omzetgerelateerde boete waarvan de hoogte gelijk is aan één procent van de jaaromzet opgelegd kan worden indien een overtreding van de Warenwet opzettelijk is begaan, dan wel sprake is van grove schuld. (zie noot 16) De NVWA heeft derhalve de bevoegdheid om te besluiten geen omzetgerelateerde boete op te leggen, bijvoorbeeld indien dit zou leiden tot zeer ongewenste effecten. (zie noot 17) Uit de tekst van het ontwerpbesluit lijkt afgeleid te moeten worden dat wanneer besloten wordt een dergelijke boete wel op te leggen, de hoogte van die boete gelijk is aan 1% van de jaaromzet, zowel wanneer er sprake is van opzet als in geval van grove schuld. Een verschil in mate van verwijtbaarheid, leidt daarmee niet tot een verschil in boetehoogte. (zie noot 18)

Het voorgestelde boetestelsel poogt door de aansluiting op de begrippen opzet en grove schuld bestuursorganen houvast te geven bij het opleggen van hoge boetes. De Afdeling wijst erop, dat ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de verhouding tussen de zwaarte van de sanctie en de ernst van de overtreding evenredig dient te zijn. Het opleggen van (omzetgerelateerde) boetes vereist dan ook maatwerk: de boete moet afgestemd worden op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, daarbij rekening houdend met de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt met zich dat het verschil in mate van verwijtbaarheid tussen de categorieën opzet en grove schuld tot een verschil in boetehoogte zou moeten leiden en dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, ook binnen deze categorieën gedifferentieerd moet worden in boetehoogte.

De Afdeling adviseert in het licht van het vorenstaande het ontwerpbesluit aan te passen.

4. Verhouding met de omzetgerelateerde boete in de Wet dieren
Bij overtredingen inzake voedselveiligheid kunnen zowel voorschriften worden overtreden die strafbaar zijn gesteld op grond van de Warenwet als op grond van de Wet dieren. Overtreding van voorschriften die betrekking hebben op de verwerkings- en detailhandelsfase worden gehandhaafd op grond van de Warenwet. Overtredingen van voorschriften die betrekking hebben op de fase daaraan voorafgaand (onder meer voorschriften voor veehouders, slacht- koel- en vrieshuizen) worden gehandhaafd op grond van de Wet dieren. Op basis van welke wet overtredingen inzake de voedselveiligheid worden gehandhaafd, hangt voor dierlijke producten af van de vraag waar in de keten van productie en verwerking de overtreding is begaan.

De NVWA handhaaft zowel voorschriften met betrekking tot de voedselveiligheid in de Warenwet als in de Wet dieren. Vanaf 1 juli 2016 is de NVWA bevoegd om omzetgerelateerde bestuurlijke boetes op te leggen op grond van de Wet dieren. (zie noot 19) Indien deze boete wordt opgelegd aan een natuurlijk persoon is de boete niet hoger dan het bedrag dat is bepaald voor de vijfde boetecategorie in het Wetboek van Strafrecht. Wanneer de boete wordt opgelegd aan een rechtspersoon of vennootschap bedraagt de bestuurlijke boete maximaal de hoogte van het bedrag dat is bepaald voor de zesde boetecategorie, of wanneer dat meer is tien procent van de jaaromzet in het boekjaar voorafgaande aan de overtreding. (zie noot 20)

De in het ontwerpbesluit voorgestelde vormgeving van de omzetgerelateerde boete wijkt af van de vormgeving van de omzetgerelateerde boete die op grond van de Wet dieren kan worden opgelegd. De Afdeling wijst erop dat het ontwerpbesluit bij het bepalen van de hoogte van de boete en de vraag of een omzetgerelateerde boete kan worden opgelegd geen onderscheid maakt tussen natuurlijke personen enerzijds en rechtspersonen en vennootschappen anderzijds. Dit terwijl de omzetgerelateerde boete op grond van de Wet dieren alleen aan een rechtspersoon of een vennootschap kan worden opgelegd. Een omzetgerelateerde boete kan niet opgelegd worden aan een natuurlijke persoon die een eenmanszaak heeft en die de Wet dieren overtreedt, maar wel aan dezelfde persoon met een eenmanszaak die de Warenwet overtreedt.

De Afdeling adviseert het ontwerpbesluit aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend vice-president van de Raad van State


Nader rapport (reactie op het advies) van 6 juli 2016

1. Rechtsbescherming punitief bestuursrecht en strafrecht
De Afdeling constateert dat uit de boetesystematiek van de Warenwet volgt dat hoge bestuurlijke boetes opgelegd kunnen worden voor minder eenvoudig vaststelbare overtredingen van de Warenwet. Dezelfde overtredingen van de Warenwet kunnen ook via het strafrecht worden bestraft. Volgens de Afdeling ligt het voor de hand de rechtsbescherming tussen het strafrecht en het punitieve bestuursrecht af te stemmen.
De Afdeling heeft ook in het ongevraagd advies van de Raad van State inzake sanctiestelsels (zie noot 21) aandacht gevraagd voor dit thema. Naar aanleiding van dit ongevraagd advies wordt een kabinetsreactie voorbereid. In deze reactie zal worden ingegaan op de diverse rechtsbeschermingsaspecten die de Raad van State in het advies aan de orde stelt. Mocht de kabinetsreactie aanleiding zijn de keuzes die in dit besluit zijn gemaakt te wijzigen, zal dit zorgvuldig worden overwogen. De nota van toelichting is op dit punt aangevuld.

2. Verhouding hoogte bestuurlijke boete en WED-boete
Terecht merkt de Afdeling op dat de gewijzigde bestuurlijke boetesystematiek van de Warenwet ertoe leidt dat voor eenzelfde overtreding van de Warenwet een hogere bestuurlijke boete kan worden opgelegd dan de strafrechtelijke boete die kan worden opgelegd wanneer die overtreding via het strafrecht (Wet op de economische delicten) wordt bestraft. Het onderscheid is ontstaan door het amendement Dikkers (zie noot 22) waarbij de maximumhoogte van de bestuurlijke boete in de Warenwet verhoogd is naar de zesde boetecategorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Gezien de formulering van het amendement was de indiener zich bewust van het onderscheid en is gekozen om de Wet op de Economische delicten niet aan te passen. De regering wil met deze wijziging van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten mede uitvoering geven aan het amendement Dikkers.

3. Opzet en grove schuld
Het ontwerpbesluit bepaalt dat een omzetgerelateerde boete kan worden opgelegd indien sprake is van opzet of grove schuld. De Afdeling merkt op dat uit het ontwerpbesluit en de toelichting niet duidelijk wordt waarop het opzet of de grove schuld van de overtreder gericht moet zijn. Verder geeft de Afdeling aan dat niet duidelijk is of, en zo ja hoe, in de boetehoogte rekening wordt gehouden met de mate van verwijtbaarheid.

a. Waarop is opzet en grove schuld gericht?
De mogelijkheid tot het opleggen van een omzetgerelateerde boete ontstaat alleen indien de in de overtreding genoemde gedraging opzettelijk of met grove schuld is verricht. Als de overtreden bepaling ook de gevolgen noemt van de gedraging (zoals bijvoorbeeld in artikel 19, eerste en tweede lid, van de Warenwet), is het niet noodzakelijk dat de opzet of de grove schuld ook daarop gericht waren. Stelt de overtreden bepaling dat de overtreder wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bepaalde gevolgen konden intreden (zoals bijvoorbeeld artikel 18 van de Warenwet), dan is dat de invulling van opzet respectievelijk grove schuld. Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling zijn het besluit en de nota van toelichting aangepast (artikel I, onderdeel A).

b. Boetehoogte en mate van verwijtbaarheid
De regering heeft ervoor gekozen bij zowel opzet als grove schuld een omzetgerelateerde boete op te kunnen leggen aan ondernemingen met een jaaromzet van minimaal 10 miljoen euro. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is onderscheid gemaakt tussen de boetehoogte bij opzet en grove schuld. Bij opzet is de boete vastgesteld op één procent van de jaaromzet en bij grove schuld op een half procent van de jaaromzet. Alleen overtredingen waarbij de verwijtbaarheid gering is, wil de regering uitsluiten van hoge omzetgerelateerde boetes. Deze boetes staan immers niet in verhouding tot de ernst van de overtreding. Het besluit en de nota van toelichting zijn hierop aangepast.

4. Verhouding omzetgerelateerde boete in de Wet dieren
De Afdeling adviseert het ontwerpbesluit in overeenstemming te brengen met de vormgeving van de omzetgerelateerde boete in de Wet dieren in de zin dat de omzetgerelateerde boete niet kan worden opgelegd aan een natuurlijke persoon met een eenmanszaak.
Het is niet de verwachting dat de omzetgerelateerde boete vaak zal worden opgelegd aan een natuurlijke persoon met een eenmanszaak. 86% van de opgelegde boetes in 2014 is opgelegd aan ondernemers met minder dan 10 werknemers. Hierbij gaat het voornamelijk om overtredingen van hygiënevoorschriften in de horeca. Een groot deel van deze ondernemers zal de omzetgrens van 10 miljoen euro per jaar niet halen. Mocht het voorkomen dat een eenmanszaak deze jaaromzet wel haalt en opzettelijk of met grove schuld een Warenwetbepaling overtreedt, dan is dat reden om daarvoor een forse, omzetgerelateerde boete op te leggen. Het feit dat er sprake is van een eenmanszaak doet daar niets aan af. Het advies van de Afdeling is daarom op dit punt niet overgenomen.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een omissie in de wijziging van de bijlage te herstellen. Voorts zijn de inwerkingtredingsbepaling en de toelichting daarop aangepast.

Ik moge U het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport


(1) Kamerstukken II 2013/14, 33 775, nr. 2. Deze verhoging is destijds ingegeven door het feit dat sommige overtredingen van de Warenwet door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen worden beboet en andere overtredingen door de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport. De eerstgenoemde kon op grond van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving veel hogere boetes opleggen dan laatstgenoemde minister. De Afdeling merkte hierover in haar advies van 13 juni 2013 overigens op dat de noodzaak van de verhoging van het boetemaximum nadere toelichting behoeft nu voor een groot aantal overtredingen waarvoor de verhoogde boete opgelegd kan worden de relatie met SZW-wetgeving onduidelijk is (advies van de Afdeling van 13 juni 2013 inzake het wetsvoorstel verhoging van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete in de Warenwet en enkele andere wijzigingen (W13.13.0109/III)).
(2) Kamerstukken II 2014/15, 33 775, nr. 7.
(3) Kamerstukken II 2014/15, 33 775, nr. 17.
(4) De maximumboete die op basis van de WED kan worden opgelegd voor het overtreden van de Warenwet is € 82.000 (vijfde boetecategorie uit het Wetboek van Strafrecht), artikel 1, onder 4˚ jo. artikel 6, eerste lid, van de WED.
(5) De uitwerking van het verhoogde boetemaximum voor overtredingen van voorschriften in de Warenwet waar de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor is, zal plaatsvinden in een apart wijzigingsbesluit, zie nota van toelichting, onder ‘Algemeen’.
(6) Artikel I, onderdeel A, onder 2, van het ontwerpbesluit.
(7) Nota van toelichting, onder ‘Algemeen’.
(8) Ongevraagd advies sanctiestelsels, Analyse van enige verschillen in rechtsbescherming en rechtspositie van de justitiabele in het strafrecht en in het bestuursrecht, advies van de Afdeling van 13 juli 2015 (W03.15.0138/II).
(9) Dit betreft o.a. de hoorplicht (bij de strafbeschikking vanaf € 2.000, in het punitieve bestuursrecht vanaf € 340), beroeps-/verzettermijnen, verjaringstermijnen, al dan niet schorsende werking van rechtsmiddelen, verschuldigdheid van griffierechten. Straffen kunnen tot een aantekening in de justitiële documentatie, terwijl de bestuurlijke boete, ongeacht hoe hoog deze is, niet tot een dergelijke registratie leidt.
(10) Artikel 6, eerste lid, van de WED.
(11) Ter hoogte van de zesde boetecategorie uit het Wetboek van Strafrecht.
(12) Artikel I, onderdeel B, onder 1, van het ontwerpbesluit.
(13) Artikel I, onderdeel B, onder 1, van het ontwerpbesluit.
(14) Kamerstukken II 2015/16, 33 775, nr. 21, blz. 6.
(15) Nota van toelichting, onder ‘Algemeen’.
(16) Artikel I, onderdeel A, onder 2, jo. artikel I, onderdeel B, onder 1, van het ontwerpbesluit.
(17) Nota van toelichting, artikelsgewijs, onderdeel B.
(18) Uit het wetsvoorstel tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete, waar het ontwerpbesluit bij aansluit wat betreft de begrippen opzet en grove schuld, vloeit wel voort dat de hoogte van de bestuurlijke boete afhankelijk wordt van de mate van verwijtbaarheid, Kamerstukken II 2015/16, 34 396, nr. 2. Dit in aansluiting op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014, ECLI:NLCRVB:20214:3754, rechtsoverweging 7.7.
(19) Besluit van 8 februari 2016, tot wijziging van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren in verband met het toevoegen van een nieuwe boetenorm, Stb. 2016, 62.
(20) Artikel 8.8, tweede lid, van de Wet dieren.
(21) Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State aan de Minister van Veiligheid en Justitie inzake sanctiestelsels, Advies W03.15.0138/II, 13 juli 2015, Stcrt. 2015, 30280.
(22) Kamerstukken II 2014/15, 33 775, nr. 17.


Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (pdf, 207 kB)