Besluit tijdelijke verlaging kredietvergoeding.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 15 juni 2020, no.2020001212, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kredietvergoeding ten behoeve van een tijdelijke verlaging van de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding in verband met de gevolgen van COVID-19 (Besluit tijdelijke verlaging kredietvergoeding), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt ertoe de maximale kredietvergoeding tijdelijk te verlagen in verband met de gevolgen van COVID-19. De opslag op de wettelijke rente wordt verlaagd van 12 procentpunt naar 8 procentpunt. Hiermee wordt beoogd tijdens de coronacrisis consumenten te beschermen tegen hoge kosten van krediet.

De Afdeling advisering van de Raad van State begrijpt de achtergrond en het doel van dit besluit, maar maakt een opmerking over de afweging van de mogelijke effecten van de verlaging van de maximale kredietvergoeding. Nu de toelichting geen nadere motivering bevat van de in het ontwerpbesluit gemaakte keuze, kan thans niet worden beoordeeld of met het ontwerpbesluit een aanvaardbaar evenwicht is gevonden tussen de gewenste verlaging van de kredietvergoeding ter bescherming van consumenten en de mogelijke nadelige gevolgen ervan. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van de toelichting, en zo nodig van het ontwerpbesluit.

1. Motivering

De maximale kredietvergoeding is bedoeld om consumenten te beschermen tegen onredelijke rentes. Ook dient te worden voorkomen dat hoge renten geldgevers stimuleren om te gemakkelijk krediet te verstrekken. Uitgangspunt is altijd geweest een normale bedrijfsvoering zonder buitensporige winst voor de geldgevers, waarbij concurrentie op basis van rente mogelijk is. Destijds heeft de wetgever er bewust voor gekozen de maximale rentevergoeding gelijk te stellen aan de wettelijke rente plus een opslag. Bij een wettelijke rente van 2% en een opslag van 12%-punt is de maximale kredietvergoeding thans 14%. Het voorstel verlaagt deze opslag tot 8%-punt. Deze verlaging is tijdelijk tot 1 maart 2021, met eenmalige mogelijkheid tot verlenging.

In deze systematiek ziet de wetgever de opslag als de maximale vergoeding die een geldgever redelijker wijze in rekening mag brengen voor de kosten die de geldgever maakt naast de financieringskosten. De wetgever heeft destijds bewust gekozen voor een vast percentage voor alle verschillende typen geldgevers. Afhankelijk van de kostenstructuur en de aard van de geldgever, zullen sommige geldgevers dus bij hun tariefstelling gemakkelijker onder het maximum kunnen blijven dan andere.

De Afdeling heeft begrip voor de maatregel in het licht van de omstandigheid dat consumenten door de coronacrisis in financiële problemen kunnen komen, zeker wanneer hun financiële positie ook hiervoor al kwetsbaar was. Een verlaging van de maximale kredietvergoeding kan financiële problemen voor consumenten verlichten. De toelichting geeft onvoldoende informatie om het gekozen percentage van de verlaging te beoordelen en in het bijzonder of een grotere of kleinere verlaging denkbaar is.

Nu er voor is gekozen om de opslag die bedoeld is voor de kosten van de geldgever te verlagen, zal aannemelijk gemaakt moeten worden dat de nieuwe opslag de kosten weergeeft die de geldgever redelijkerwijze maximaal maakt. Met de voorgestelde verlaging van 4%-punt van de opslag komt de totale maximale kredietvergoeding uit op 10%. Dit is vanuit het perspectief van de consument nog zeer hoog. In de consultatiereacties komt echter ook naar voren dat kleine, kortlopende kredieten (waaronder retailkredieten en verzendhuiskredieten) relatief kostbaar en risicovol zijn. Reguliere kredietverstrekkers bieden deze vaak daarom niet aan (daar geldt vaak een ondergrens van €5.000 of €10.000 met daarbij voorwaarden, waardoor de meest kwetsbaren niet in aanmerking komen voor deze kredieten). (zie noot 1)

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de partijen die deze kredieten wel aanbieden, in verband met deze risico’s en kosten een relatief hoge opslag rekenen. Onder andere NIBUD en verschillende partijen (Gemeentelijke kredietbanken en NVVK) geven aan dat verlaging van de maximale kredietvergoeding kan leiden tot het opdrogen van kredietfaciliteiten en/of een verschuiving naar langer lopende kredieten. (zie noot 2) Gemeentelijke kredietbanken geven aan dat zij als gevolg van het ontwerpbesluit bij gemeenten voor financiering zullen moeten aankloppen om kostendekkend te kunnen opereren. In de toelichting wordt erkend dat deze gevolgen kunnen optreden, maar niet duidelijk wordt gemaakt in welke mate dit het geval zal zijn.

Nu de toelichting geen nadere motivering bevat van de in het ontwerpbesluit gemaakte keuze, kan thans niet worden beoordeeld of met het voorstel een aanvaardbaar evenwicht is gevonden tussen de gewenste verlaging van de kredietvergoeding ter bescherming van consumenten en de hiervoor geschetste mogelijke gevolgen. Daardoor is ook onduidelijk of daarmee daadwerkelijk zal kunnen worden bereikt dat de schuldenproblematiek van met name kwetsbare consumenten adequaat wordt verlicht zonder dat het nadelige gevolg van opdroging van kredietmogelijkheden optreedt. Een nadere motivering is te meer van belang gelet op het belemmerend effect dat deze verlaging kan hebben voor het vrij kapitaalverkeer (als bedoeld in artikel 63 VWEU). Ook om die reden behoeft de maatregel een nadere motivering om te laten zien dat deze geschikt en evenredig is met het oog op het daarmee beoogde dwingende reden van algemeen belang, namelijk de consumentenbescherming.

De Afdeling merkt nog op dat zij uit de toelichting opmaakt dat onderzoek wordt gedaan naar een structurele verlaging van de maximale kredietvergoeding. Een dergelijk onderzoek is volgens de Afdeling mede van belang om zicht te krijgen in hoeverre de schuldenproblematiek van consumenten vergroot wordt door de verstrekking van kortlopende consumentenkredieten. Normaal zou het de voorkeur hebben om hier op te wachten. Gegeven de financiële problemen van consumenten in het licht van de plotselinge uitbraak van COVID-19 heeft de Afdeling er begrip voor dat hierop vooruitgelopen wordt in het huidige besluit en de informatie met betrekking tot het huidige besluit beperkt blijft. Dat betekent echter niet dat een motivering volledig achterwege mag blijven.

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de hoogte van het in het ontwerpbesluit opgenomen maximale percentage van de kredietvergoeding nader te motiveren en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State


Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W06.20.0192/III

- Nu artikel 15 van het Besluit kredietvergoeding, anders dan de toelichting suggereert, niet is uitgewerkt, artikel III en het schrappen van artikel 15 nader bezien.

Nader rapport (reactie op het advies) van 13 juli 2020

1. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is in het algemeen deel van de toelichting nader gemotiveerd waarom de opslag tijdelijk wordt verlaagd naar 8 procentpunten, waardoor de maximale kredietvergoeding op 10 procent uitkomt. De maatregel is mede gebaseerd op een notitie van het Nibud, die de voor- en nadelen van een verlaging van de maximale kredietvergoeding op mijn verzoek heeft beschreven. Met de tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding naar 10 procent is gezocht naar een balans tussen betere consumentenbescherming en beperking van de kans op het intreden van onwenselijke neveneffecten. Ik erken dat het een gedegen onderbouwing vergt om tot een nieuwe structurele maximum kredietvergoeding te komen. Onderzoek hiernaar heb ik dan ook aangekondigd. Vanwege de wens om de maximale kredietvergoeding snel te verlagen in verband met de gevolgen van de coronacrisis is ervoor gekozen om – zoals de Afdeling ook overweegt – vooruitlopend op een verder onderzoek nu al deze tijdelijke maatregel te treffen.

2. Aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling is gevolg gegeven door artikel 15 van het Besluit kredietvergoeding te wijzigen overeenkomstig het overgangsrecht dat in artikel III was opgenomen. In verband hiermee is de toelichting aangepast.

Ik bied U hierbij mede namens de Minister voor Rechtsbescherming het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aan en verzoek U overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Financiën


Voetnoten

(1) Dat geldt ook voor roodstandfaciliteiten en kredietkaarten.
(2) NIBUD, Position Paper over consumptief krediet, 1 mei 2020; consukltatiereactie van de NVVK van 3 juni 2020 bij het ontwerpbesluit.