Prejudiciële vraag over inburgeringsvereiste in het buitenland
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een verwijzingsuitspraak van vandaag (11 juni 2025) een zogenoemde prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg. Zij wil van het Europese Hof weten of de minister van Asiel en Migratie een onderscheid mag maken op grond van nationaliteit als zij het inburgeringsvereiste in het buitenland toepast bij zaken die over gezinshereniging gaan.
Achtergrond
Een Eritrese en een Ghanese vrouw willen beiden bij hun partners in Nederland zijn. Daarom hebben zij een zogenoemde machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd. Een mvv is een visum waarmee zij Nederland in kunnen reizen. Om een mvv te krijgen, moeten beide vrouwen eerst een inburgeringsexamen doen in het buitenland. Maar omdat zij hieraan niet hebben voldaan, heeft de minister van Asiel en Migratie geen mvv verleend. De vrouwen zijn het hier niet mee eens en kwamen hiertegen in beroep bij de rechtbank in Haarlem en Amsterdam. Zij vinden het niet rechtvaardig dat zij in het buitenland moeten beginnen met inburgeren, terwijl onderdanen van een aantal andere landen dat niet hoeven te doen. Voor onderdanen van onder andere de lidstaten van de Europese Unie, de Verenigde Staten, Australië, Zuid-Korea en Japan, geldt het inburgeringsvereiste in het buitenland namelijk niet. Dat komt omdat Nederland met deze landen handelsovereenkomsten heeft, waardoor zij ook geen mvv hoeven te hebben om naar Nederland te kunnen komen. De rechtbanken zijn het met de vrouwen eens en oordelen dat dit onderscheid naar nationaliteit bij gezinshereniging discriminerend is. Tegen de uitspraken van de rechtbanken is de minister in hoger beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Zij vindt dat dit onderscheid niet discriminerend is en te rechtvaardigen vanwege de bilaterale handelsovereenkomsten.
Onderscheid naar nationaliteit
Om zeker te weten of het onderscheid naar nationaliteit mag, wil de Afdeling bestuursrechtspraak duidelijkheid van het Hof van Justitie in Luxemburg. Daarom stelt zij het Europese Hof de vraag of de Gezinsherenigingsrichtlijn en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie toelaten dat op grond van handelsovereenkomsten een onderscheid wordt gemaakt tussen landen waarvan onderdanen wel en niet moeten voldoen aan het inburgeringsvereiste in het buitenland.
Schorsing van de behandeling
De Afdeling bestuursrechtspraak schorst de verdere behandeling van deze twee rechtszaken in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie in Luxemburg. Daarna zet de Afdeling bestuursrechtspraak de behandeling van de zaken voort en doet zij uiteindelijk definitief uitspraak in deze zaken.

Lees hier de hele verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met zaaknummers 202301122/1 en 202402906/1.