Prejudiciële vragen over beslistermijnen op asielaanvragen bij tijdelijke bescherming
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een verwijzingsuitspraak van vandaag (2 april 2025) zogenoemde prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg. Zij wil van het Europese Hof weten of de minister van Asiel en Migratie moet beslissen op een asielaanvraag van iemand die recht heeft op tijdelijke bescherming op grond van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming, of dat zij mag wachten totdat de tijdelijke bescherming niet meer geldt.
Achtergrond
Een Chinese man verbleef vóór 24 februari 2022 met zijn Oekraïense vrouw en kind in Oekraïne. Begin maart 2022 zijn zij samen naar Nederland gegaan. De man vroeg asiel aan. Omdat hij gezinslid is van een Oekraïense onderdaan, heeft hij sowieso recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De minister heeft de man wel tijdelijke bescherming geboden, maar geen beslissing genomen op zijn asielaanvraag. De minister vindt dat zij dat niet hoeft te doen, zolang de man tijdelijke bescherming heeft op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Als deze bescherming ophoudt, zal de minister op de asielaanvraag beslissen. De man is het daar niet mee eens. Hij vindt dat de minister nu moet beslissen. De rechtbank in Arnhem heeft hem gelijk gegeven en geoordeeld dat de termijnen waarbinnen de minister moet beslissen op een asielaanvraag ook gelden in de situatie dat de aanvrager al tijdelijke bescherming heeft. Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de Europese Procedurerichtlijn.
Wanneer moet de minister het asielverzoek behandelen?
De Richtlijn Tijdelijke Bescherming lijkt de ruimte te bieden aan EU-lidstaten om te wachten met de beslissing op een asielaanvraag zolang tijdelijke bescherming wordt geboden. Maar de Afdeling bestuursrechtspraak weet dat niet zeker. Zij leidt namelijk onder andere uit de totstandkoming van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming af dat deze richtlijn regels bevat voor een uitzonderlijke situatie in de EU‑lidstaten. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak is het denkbaar dat de beslistermijnen uit de Procedurerichtlijn niet gelden in die specifieke en uitzonderlijke situatie. De Afdeling bestuursrechtspraak wil daarom van het Europese Hof de zekerheid hebben of de termijnen in de Procedurerichtlijn ook gelden als iemand tijdelijke bescherming heeft op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
Schorsing van de behandeling
De Afdeling bestuursrechtspraak schorst de verdere behandeling van deze zaak in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie in Luxemburg. Daarna zet de Afdeling bestuursrechtspraak de behandeling van de zaak voort en doet uiteindelijk definitief uitspraak in deze zaak.

Lees hier de hele verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met zaaknummer 202402732/1.