Raad van State stelt vragen aan Europees Hof over verzoek om internationale bescherming

Gepubliceerd op 27 september 2017

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vandaag (27 september 2017) in twee vreemdelingenzaken zogenoemde prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg over de Dublinverordening. Het gaat daarbij specifiek om de vraag hoe moet worden omgegaan met de behandeling van een verzoek om internationale bescherming.

De Afdeling bestuursrechtspraak wil onder meer weten of uit de Dublinverordening volgt dat slechts één lidstaat kan vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zo’n verzoek om bescherming. Ook wil de Afdeling bestuursrechtspraak weten of de vreemdeling dan alleen in die lidstaat een beroep kan doen op de zogenoemde verantwoordelijkheidscriteria van de Dublinverordening.

Achtergrond

Het gaat in deze zaken om twee vreemdelingen, beiden afkomstig uit Syrië. Zij hebben eerst in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend. De staatssecretaris heeft hun asielverzoek om die reden niet in behandeling genomen. Volgens de staatssecretaris volgt uit de Dublinverordening namelijk dat Duitsland - het land waar zij het eerst het verzoek hebben gedaan - verantwoordelijk is voor behandeling daarvan. Maar de vreemdelingen vinden dat Nederland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke beoordeling van hun asielverzoek, omdat hun echtgenoten in Nederland verblijven en daar internationale bescherming genieten. Zij doen daarbij specifiek een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening, dat gaat over de behandeling van een verzoek om internationale bescherming.

Doel Dublinverordening

Uit de Dublinverordening leidt de Afdeling bestuursrechtspraak vooralsnog af dat de vreemdelingen in deze zaken alleen in Duitsland, de lidstaat waar zij voor het eerst een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, een beroep kunnen doen op de verantwoordelijkheidscriteria - waaronder artikel 9 - van de Dublinverordening. De Dublinverordening heeft immers als doel om snel vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, om zo de daadwerkelijke toegang tot die procedure te waarborgen. Maar de Afdeling bestuursrechtspraak wil graag van het Europees Hof weten of deze uitleg juist is in het licht van twee arresten van het Hof van 7 juni 2016 (de arresten Ghezelbash en Karim).

Schorsing behandeling

De Afdeling bestuursrechtspraak schorst de behandeling van de zaken in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie in Luxemburg. Na de beantwoording van de vragen zal de Afdeling bestuursrechtspraak de behandeling van deze zaken voortzetten en definitieve uitspraken doen.

Lees de uitspraken met zaaknummers 201604333/1 en 201606275/1.