Eerder onderzoek doen naar adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Gepubliceerd op 8 juni 2022

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling niet verlangen terug te gaan naar het land van herkomst, voordat hij heeft onderzocht of daar adequate opvang is. De staatssecretaris moet hierbij voortvarend te werk gaan en mag het onderzoek niet achterwege laten totdat de vreemdeling meerderjarig is geworden. Dat oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in drie uitspraken van vandaag (8 juni 2022).

Achtergrond

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vijf alleenstaande vreemdelingen uit Guinee, Marokko en de Russische deelrepubliek Tsjetsjenië geen asiel verleend. Drie van hen waren op dat moment minderjarig. Zij hoeven van de staatssecretaris nog niet terug naar hun land van herkomst, omdat hij eerst moet onderzoeken of daar voor hen adequate opvang is. De twee meerderjarige vreemdelingen kunnen volgens de staatssecretaris wel meteen terug.

Prejudiciële vragen

De rechtbank in 's‑Hertogenbosch heeft aan het Hof van Justitie in Luxemburg zogenoemde prejudiciële vragen gesteld over de verplichting van de staatssecretaris om onderzoek te doen naar adequate opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Het Hof van Justitie heeft in januari 2021 deze vragen beantwoord in het zogenoemde arrest TQ. Uit dit arrest volgt dat de staatssecretaris van alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet mag verlangen dat zij terugkeren naar hun land van herkomst, voordat hij heeft vastgesteld of er in dat land adequate opvang voor hen is.

Moment van onderzoek naar adequate opvang

De vreemdelingen vinden dat de staatssecretaris op dit moment niet voldoet aan de eisen die het Hof van Justitie in Luxemburg stelt in zijn arrest. Zij vinden dat de staatssecretaris al tijdens de asielprocedure moet beoordelen of voor hen adequate opvang in het land van herkomst aanwezig is. Op deze manier kan hij meteen bij de afwijzing van hun asielaanvragen beslissen of de vreemdelingen recht hebben op een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde bijzondere buitenschuldbeleid. Dit beleid houdt in dat een alleenstaande minderjarige vreemdeling die geen asiel heeft verkregen toch een verblijfsvergunning krijgt, omdat er geen adequate opvang is in het land van herkomst.

Voortvarend te werk gaan

In de uitspraken van vandaag zet de Afdeling bestuursrechtspraak uiteen hoe de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de eisen van het arrest van het Hof van Justitie kan voldoen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de staatssecretaris niet al tijdens de asielprocedure het onderzoek naar adequate opvang hoeft af te ronden. Dat is door de aard van de asielprocedure en de duur van het onderzoek feitelijk niet altijd goed mogelijk. De staatssecretaris kan de asielaanvraag afwijzen maar moet daarna wél voortvarend te werk (blijven) gaan met het onderzoek, zodat de periode zo kort mogelijk blijft waarin een alleenstaande minderjarige vreemdeling in onzekerheid is over zijn verblijfsstatus. De staatssecretaris kan in ieder geval niet volstaan met de opmerking dat de vreemdeling inmiddels meerderjarig is en daarom geen onderzoek meer hoeft plaats te vinden.


Lees hier de volledige tekst van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak met zaaknummers 202101991/1 (Guinee), 202103934/1 (Marokko) en 202104665/1 (Tsjetsjenië).