Samenvatting advies over verlenging tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorisme

Gepubliceerd op 27 september 2021

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft advies uitgebracht over het wetsvoorstel dat de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding verlengt. Het wetsvoorstel is op 24 september 2021 bij de Tweede Kamer ingediend. Daarmee is ook het advies van de Afdeling advisering openbaar geworden.

Inhoud wetsvoorstel

Op 1 maart 2017 is de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding in werking getreden. Op grond van deze wet kunnen vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd aan personen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of die het voornemen hebben zich aan te sluiten bij terroristische groeperingen. Vanwege de ingrijpende aard van deze maatregelen vervalt de wet vijf jaar na inwerkingtreding. Dat zal zijn op 1 maart 2022. Met dit wetsvoorstel wordt de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding verlengd met nogmaals vijf jaar tot 1 maart 2027.

Motivering noodzaak verlenging

De Afdeling advisering is van oordeel dat de regering de noodzaak om de wet met nogmaals vijf jaar te verlengen overtuigender moet motiveren. Gelet op de kritische kanttekeningen in de wetsevaluatie over de effectiviteit van de diverse maatregelen, wordt de noodzaak van het voortzetten van deze ingrijpende bestuurlijke maatregelen in de toelichting onvoldoende gemotiveerd. Ook is het huidige dreigingsbeeld van Nederland wezenlijk anders dan bij de totstandkoming van de wet in 2017. De vraag rijst ook hoe de noodzaak van de verlenging zich verhoudt tot de ontwikkelingen in het strafrecht sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding. De vermeende noodzaak van de bestuurlijke maatregelen ligt in de bescherming van de nationale veiligheid tegen gevaar dat met strafrechtelijke maatregelen (nog) niet kan worden weggenomen. De vraag is of dat na vijf jaar nog steeds het geval is.

Vormgeving en motivering verwerking bijzondere persoonsgegevens

Het wetsvoorstel voorziet ook in twee wettelijke grondslagen voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens en strafrechtelijke gegevens door de minister van Justitie en Veiligheid. Deze bieden de wettelijke basis voor een praktijk die al bestaat. De wettelijke basis voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is echter niet beperkt tot bepaalde categorieën bijzondere persoonsgegevens. De Afdeling advisering acht zo’n beperking wel vereist vanwege onder meer het evenredigheidsvereiste. Zij adviseert dan ook om deze wettelijke basis te beperken tot het verwerken van gegevens waaruit religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging (en eventueel de politieke opvatting) blijkt, tenzij de regering alsnog voldoende motiveert dat ook het verwerken van andere categorieën bijzondere persoonsgegevens noodzakelijk is. Daarnaast adviseert de Afdeling in de toelichting nader in te gaan op hoe invulling wordt gegeven aan de procedurele waarborgen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens en strafrechtelijke persoonsgegevens.


Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en de reactie (nader rapport) van de minister op het advies.