Samenvatting advies Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing

Gepubliceerd op 16 juli 2021

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft advies uitgebracht over het wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing. Het wetsvoorstel is op 16 juli 2021 bij de Tweede Kamer ingediend. Daarmee is ook het advies van de Afdeling advisering openbaar geworden.

Inhoud van het wetsvoorstel

Het voorstel breidt de mogelijkheden uit voor de rechter om mensen een verbod op te leggen om (bepaalde) dieren te houden als sprake is van mishandeling of verwaarlozing van dieren. De rechter krijgt de mogelijkheid om in zulke zaken te bepalen dat de voorwaarden die zijn verbonden aan een voorwaardelijke veroordeling (bijvoorbeeld een houdverbod) direct uitvoerbaar zijn. Dat betekent dat toezicht op de naleving van de voorwaarden al direct mogelijk is voordat sprake is van een onherroepelijke veroordeling. Daarnaast kan de rechter een houdverbod of een gebiedsverbod opleggen als zelfstandige maatregel om nieuw dierenleed te voorkomen en de maatschappij te beschermen.

Het houdverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf

Bij het opleggen van een houdverbod verdient de nieuwe zelfstandige maatregel in de praktijk de voorkeur. Het voordeel van deze zelfstandige maatregel is dat het verbod van kracht blijft als het wordt overtreden. Dat is anders als het houdverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf is opgelegd. Dan leidt overtreding van het houdverbod immers tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf en daarmee vervallen de gestelde voorwaarden. Daarom is het de vraag of de directe uitvoerbaarheid van een houdverbod als bijzondere voorwaarde nog toegevoegde waarde heeft. Door de directe uitvoerbaarheid wordt bovendien een uitzondering gemaakt op het uitgangspunt dat een beslissing niet ten uitvoer wordt gelegd, zolang daartegen nog beroep openstaat. De zogenoemde onschuldpresumptie vereist terughoudendheid bij het maken van zulke uitzonderingen. Verder is onduidelijk of de bestaande mogelijkheid om in dierenwelszijnszaken een langere proeftijd van tien jaar (in plaats van drie jaar) aan een bijzondere voorwaarde (zoals een houdverbod) te verbinden, straks nog praktische betekenis zal hebben. De Afdeling adviseert om de directe uitvoerbaarheid en de verlengde proeftijd te schrappen, als daar geen goede motivering voor kan worden gegeven.

Maximale duur van het houdverbod en het gebiedsverbod

Met de nieuwe zelfstandige maatregel kan een houdverbod of een gebiedsverbod voor maximaal tien jaar worden opgelegd. De proportionaliteit hiervan roept vooral vragen op bij een gebiedsverbod. Zo’n verbod kan namelijk de bewegingsvrijheid ingrijpend beperken. Zo bestaat de mogelijkheid dat een verdachte zich niet mag ophouden in de buurt van bijvoorbeeld bepaalde boerderijen, stallen of weides waar dieren worden gehouden. De Afdeling adviseert de maximale duur van de maatregel te beperken tot vijf jaar of de noodzaak en de proportionaliteit van de termijn van tien jaar in de toelichting beter te motiveren.


Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport (de reactie) van de ministers.