Uitspraak 201406460/1/R4


Volledige tekst

201406460/1/R4.
Datum uitspraak: 6 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

de vennootschap onder firma HAJBA v.o.f. en [appellant B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Balgoij, gemeente Wijchen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Wijchen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan buitengebied, Wegelaar 7" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben HAJBA en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

HAJBA en [appellant B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij A] en [partij B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2015, waar HAJBA en [appellant B], bij monde van [appellant B], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Y. Sieuwerts, ing. L.E.A. Houben en drs. P.M.J. Vereijken, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij B], bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Met het plan wordt de woning aan de Wegelaar 7 te Balgoij (hierna: de woning) bestemd als plattelandswoning in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De woning betreft een voormalige agrarische bedrijfswoning bij het door HAJBA en [appellant B] ter plaatse geëxploiteerde agrarisch bedrijf.

Relativiteit

4. De raad betoogt dat het relativiteitsvereiste eraan in de weg staat dat het betoog van HAJBA en [appellant B], voor zover dat betrekking heeft op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning, leidt tot vernietiging van het bestreden besluit.

4.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

4.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

Met de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning en waarop HAJBA en [appellant B] zich beroepen, wordt beoogd zowel de belangen van de omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de belangen van agrarische bedrijven bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen. Degene die een agrarisch bedrijf voert kan, omdat hij geconfronteerd kan worden met klachten van de bewoners van een plattelandswoning over die milieugevolgen, aanvoeren dat in het plangebied vanwege de milieugevolgen van zijn bedrijf, waaronder de geur- en geluidbelasting ter plaatse van de plattelandswoning, geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014 in zaak nr. 201306356/1/R3, r.o. 8.6.2). Artikel 8:69a van de Awb staat in zoverre dan ook niet in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit op die grond.

Beleidsregels

5. HAJBA en [appellant B] betogen dat het plan in strijd met de gemeentelijke Beleidsnota plattelandswoningen (hierna: de Beleidsnota) is vastgesteld. Hiertoe voeren zij aan dat geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning, onder meer omdat de geurbelasting ter plaatse meer dan 25 OUE/m3 bedraagt.

5.1. De raad stelt dat de Beleidsnota niet op dit geval van toepassing is, aangezien de raad nadrukkelijk heeft beoogd dit geval buiten de Beleidsnota te houden.

5.2. Op 21 maart 2013 heeft de raad de Beleidsnota vastgesteld.

In paragraaf 7 van de Beleidsnota staat dat de raad ten behoeve van de aanwijzing van een plattelandswoning het bestemmingsplan kan wijzigen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. Er dient sprake te zijn van een goed woon- en leefmilieu. Deze dient in ieder geval niet minderwaardig te zijn dan die van reguliere burgerwoningen in het buitengebied. Van een goed woon- en leefklimaat is in ieder geval sprake indien:

i. de geurbelasting lager is dan 8 odeureenheden in geval van intensieve agrarische bedrijven;

ii. de afstand tot de agrarische bedrijfsactiviteiten groter is dan 50 meter in geval van niet overige agrarische bedrijven;

iii. een maximale geluidbelasting van 50 dB(A) etmaalwaarde van bedrijfslawaai.

b. […]

5.3. De woning aan de Wegelaar 7 is in de Beleidsnota niet uitdrukkelijk uitgezonderd. Evenmin volgt uit de stukken die betrekking hebben op de vaststelling van de Beleidsnota dat dit geval buiten het toepassingsbereik van de Beleidsnota valt. Anders dan de raad stelt, bieden de Beleidsnota en de daarmee samenhangende stukken dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Beleidsnota niet op deze situatie van toepassing is.

De Beleidsnota draagt, nu daarin algemene regels zijn opgenomen over de wijze waarop de raad invulling geeft aan zijn bevoegdheid om planologische medewerking te verlenen aan verzoeken om een bestemming als plattelandswoning, het karakter van een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Onder bijzondere omstandigheden in de zin van deze bepaling worden verstaan omstandigheden die niet reeds in de beleidsregel zijn verdisconteerd.

Tussen partijen is niet in geschil dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 7 van de Beleidsnota. Voor zover de raad betoogt dat handelen overeenkomstig de Beleidsnota voor de bewoners van Wegelaar 7 gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, moeten de in dit verband door de raad genoemde omstandigheden worden geacht in het beleid te zijn verdisconteerd. Het verzoek om de woning aan de Wegelaar 7 te bestemmen als plattelandswoning was immers ten tijde van de vaststelling van het beleid reeds bij de raad bekend. De raad heeft dan ook geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb aan zijn besluit ten grondslag gelegd. Gelet hierop is het plan vastgesteld in strijd met artikel 4:84 van de Awb.

Bestuurlijke lus

6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen 26 weken het onder 5.3 genoemde gebrek te herstellen. De raad dient daartoe inzichtelijk te maken waarom ter plaatse van de woning aan de Wegelaar 7 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft de geur- en geluidbelasting ter plaatse van de woning, zulks met inachtneming van de hiervoor op dat moment geldende beleidsregels. Daarbij dient de raad tevens inzichtelijk te maken dat de luchtkwaliteit en de gestelde ligging van de woning binnen een spuitzone niet aan een bestemming als plattelandswoning in de weg staan. Ten aanzien van de luchtkwaliteit verwijst de Afdeling in dit verband naar haar uitspraak van 4 februari 2015 in zaak nr. 201306630/5/R3, r.o. 6. Zo nodig dient de raad het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.

Overige beroepsgronden

7. Over het betoog dat de bestemming als plattelandswoning ertoe leidt dat bij het agrarisch bedrijf geen tweede bedrijfswoning meer kan worden opgericht, overweegt de Afdeling dat dit zonder deze bestemming evenmin zou zijn toegestaan. In dat geval dient de woning immers ook te worden beschouwd als tweede bedrijfswoning. Bovendien kan deze in de toekomst ook met een bestemming als plattelandswoning nog als tweede bedrijfswoning worden gebruikt.

8. Voor zover HAJBA en [appellant B] hebben gewezen op de mogelijkheid dat de bewoner van de woning een procedure instelt bij de burgerlijke rechter in verband met hinder van het agrarisch bedrijf, overweegt de Afdeling dat de raad hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om de woning niet als plattelandswoning te bestemmen.

Proceskosten

9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Wijchen op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van hetgeen onder 6 is overwogen het daarin omschreven gebrek te herstellen; en

- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015

545-745.