Uitspraak 201407149/1/R3


Volledige tekst

201407149/1/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] en de [appellante C], waarvan de maten zijn [appellant A] en [appellant B], wonend onderscheidenlijk gevestigd te Rossum, gemeente Dinkelland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Rossum-Noord" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, en de raad, vertegenwoordigd door S.A.J. Scheepers en mr. drs. M.Y. Rutjes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaar van partijen zijn ter zitting nadere stukken overgelegd.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan maakt de bouw mogelijk van maximaal 40 woningen aan de noordelijke dorpsrand van Rossum.

3. [appellant] exploiteert een melkveehouderijbedrijf op het perceel [locatie] te Rossum en kan zich niet verenigen met het plan. [appellant] voert aan dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), omdat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat een actuele regionale behoefte bestaat aan de voorziene woningen. [appellant] verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar de uitspraken van de Afdeling van 10 december 2014 in zaak nr. 201311709/1/R6 en 4 februari 2015 in zaak nr. 201406924/1/R6.

3.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

3.2. Ter onderbouwing van de actuele regionale behoefte aan de voorziene woningbouw is in de plantoelichting verwezen naar de "Woonvisie 2011+ gemeente Dinkelland", die op 20 maart 2012 is vastgesteld door de raad (hierna: Woonvisie). Volgens de raad passen de 40 woningen die het plan mogelijk maakt in de Woonvisie. De Woonvisie beperkt zich tot de periode 2010-2014, met een doorkijk naar de periode 2015-2019. Het plan heeft echter betrekking op de periode tot en met 2024. De raad verwijst daarom voorts naar het "Analyserapport woningbouwprogrammering 2014-2024" van het bureau Companen van mei 2014 (hierna: rapport Woningbehoefte) waarin het kwantitatieve woningbouwprogramma uit de Woonvisie is geactualiseerd. In het rapport Woningbehoefte wordt de conclusie getrokken dat tot 2025 in totaal 680 nieuwe woningen nodig zijn om te voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Dinkelland. Tot 2025 worden naar verwachting in totaal 220 woningen gesloopt. Het bureau Companen gaat daarom uit van 900 nieuwe woningen tot 2025. Verder heeft de raad een nadere analyse voor de onderbouwing van de woningbehoefte voor specifiek Rossum-Noord laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Onderbouwing woningbehoefte locatie Rossum-Noord" van 2 oktober 2014 (hierna: rapport Rossum-Noord). Volgens dit rapport bestaat in Rossum een woningbehoefte van 61-87 woningen voor de periode 2014-2024. Er is in Rossum een plancapaciteit voor 58 woningen, inclusief voorliggend plan. De conclusie in dit rapport is dat voorliggend plan nodig is om in de woningbehoefte van Rossum te voorzien.

3.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad met bovenstaande rapporten niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er een actuele regionale behoefte bestaat aan de voorziene woningen. De Afdeling verwijst in dit verband naar voormelde uitspraak van 4 februari 2015. Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat het rapport Woningbehoefte de actuele regionale behoefte niet inzichtelijk maakt, omdat dit rapport zich beperkt tot de ontwikkelingen binnen de gemeente Dinkelland. De ontwikkeling van de behoefte aan nieuwe woningen wordt niet geplaatst in een breder - regionaal - verband. Het rapport Woningbehoefte biedt geen inzicht in de ontwikkeling van de vraag en het aanbod in de regio, zodat op grond daarvan geen conclusies kunnen worden getrokken over de behoefte om extra woningen toe te voegen aan de voorraad in Dinkelland. De Woonvisie is evenmin een geschikt document voor het inzichtelijk maken van de actuele regionale behoefte, reeds omdat de daarin opgenomen behoefteraming in beginsel ziet op de ontwikkelingen tot 2015. In zoverre is de Woonvisie niet actueel. De Afdeling verwijst in dit verband verder naar voormelde uitspraak van 10 december 2014 waarin zij heeft geoordeeld dat in de Woonvisie niet inzichtelijk is gemaakt of bij het in kaart brengen van de woningbehoefte in Dinkelland voor de periode 2015-2019 rekening is gehouden met het voorziene en het bestaande aanbod elders in de regio. Ook het rapport Rossum-Noord kan niet dienen voor het inzichtelijk maken van de actuele regionale behoefte aan de voorziene woningen, nu dit rapport alleen ziet op de ontwikkelingen en de woningbehoefte in Rossum.

Het betoog slaagt.

4. [appellant] voert aan dat het plan ten onrechte de bouw van woningen mogelijk maakt op een afstand van minder dan 100 m van het bouwvlak op zijn perceel ten zuiden van de Reimerweg. Volgens [appellant] wordt hij daardoor belemmerd in zijn bedrijfsvoering en komt zijn bedrijf op slot te zitten, omdat hij niet meer kan uitbreiden. [appellant] wil onder meer een vervangende ligboxenstal bouwen op het zuidelijke perceel.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de afstand tussen de bestaande stallen op het perceel van [appellant] en de dichtstbijzijnde woningen die het plan mogelijk maakt ongeveer 140 m is, zodat het plan geen belemmering vormt voor de bestaande bedrijfsvoering. Volgens de raad zijn er in de huidige situatie geen uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf, omdat niet wordt voldaan aan de minimale afstand van 100 m tussen de bestaande stallen en de bestaande woningen in de kern van Rossum. Uitbreiding van het bedrijf is volgens de raad dan ook alleen mogelijk indien de bestaande stallen die op een afstand van minder dan 100 m van deze woningen staan buiten gebruik worden gesteld. Gezien de investeringen die dit met zich brengt ligt het volgens de raad niet voor de hand dat [appellant] hiervoor zal kiezen, maar het kan niet worden uitgesloten. De raad stelt zich op het standpunt dat het mogelijk is dat [appellant] indien hij vervangende nieuwbouw wil oprichten in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd door de voorziene woningen op een afstand van minder dan 100 m van het bouwvlak op het zuidelijke perceel, maar dat dit is volgens hem niet aannemelijk. Het bouwvlak biedt volgens de raad voldoende andere mogelijkheden voor nieuwbouw waarbij de afstand van minimaal 100 m tot de voorziene woningen wel wordt gehaald.

4.2. De Afdeling stelt vast dat een groot deel van het bouwvlak op het perceel van [appellant] ten noorden van de Reimerweg op een afstand van minder dan 100 m van de bestaande woningen in de kern van Rossum ligt. Hierin brengt het plan geen verandering. Ook een klein gedeelte van het bouwvlak op het perceel van [appellant] ten zuiden van de Reimerweg ligt op een afstand van minder dan 100 m van de bestaande woningen. Een aantal woningen die het plan mogelijk maakt ligt op een afstand van minder dan 100 m van het bouwvlak op het zuidelijke perceel. De Afdeling acht aannemelijk dat [appellant] door de voorziene woningen in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd, nu zijn mogelijkheden om op het zuidelijke perceel vervangende nieuwbouw op te richten verder worden verkleind. Hierbij betrekt de Afdeling tevens dat ten westen van het bouwvlak op het zuidelijke perceel een gasleiding ligt en aannemelijk is dat daarom ook op dat gedeelte van het perceel, voor zover dat al buiten het bouwvlak mogelijk is, geen bebouwing kan worden opgericht. Verder acht de Afdeling van belang dat [appellant] onweersproken heeft gesteld dat de gezamenlijke oppervlakte van de bouwvlakken op de percelen ongeveer 8775 m2 is, hetgeen al relatief klein is voor een bedrijf met ongeveer 120 melkkoeien. De Afdeling is van oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat ondanks dat het plan [appellant] in zijn bedrijfsvoering zal belemmeren sprake is van een goede ruimtelijk ordening.

5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Voor zover het bestreden besluit ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover gelegen op een afstand van minder dan 100 m van het bouwvlak op het perceel Reimerweg 2 te Rossum, is dit tevens genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

6. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 1 juli 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rossum-Noord";

III. draagt de raad van de gemeente Dinkelland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Dinkelland tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] en de [appellante C], waarvan de maten zijn [appellant A] en [appellant B], in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente Dinkelland aan [appellant A] en [appellant B] en de [appellante C], waarvan de maten zijn [appellant A] en [appellant B], het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015

603.