Uitspraak 201309659/1/A3


Volledige tekst

201309659/1/A3.
Datum uitspraak: 1 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2013 in zaak nr. 12/1510 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (hierna: SVHW).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2012 heeft SVHW op verzoek van [appellant] onder meer de vertrekregeling die het met een voormalig ambtenaar is overeengekomen, gedeeltelijk openbaar gemaakt.

Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft SVHW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 21 mei 2012 herroepen voor zover SVHW daarbij heeft geweigerd de naam van de voormalig ambtenaar in de adressering, het op de regeling van toepassing zijnde hoofdstuk van de SAW (punt 3, regel 3 en 4), de naam van de huisaccountant (punt 5 onder a, tweede regel) en de naam van de raadsman (na punt 12) openbaar te maken, bepaald dat SVHW deze passages uit de vertrekregeling alsnog openbaar dient te maken en de rechtsgevolgen voor het overige in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

SVHW heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2014, waar SVHW, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. J.H.M. Huizinga, advocaat te Rotterdam, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

2. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van onder meer de vertrekregeling die SVHW met een voormalig ambtenaar is overeengekomen.

SVHW heeft dat verzoek deels ingewilligd en deels met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob geweigerd een aantal gegevens openbaar te maken.

3. De rechtbank heeft aan de vernietiging ten grondslag gelegd dat SVHW ten onrechte [appellant] niet heeft gehoord voordat het het besluit van 25 oktober 2012 heeft genomen. Verder kon SVHW niet in redelijkheid weigeren de naam de voormalig ambtenaar in de adressering, het op de regeling van toepassing zijnde hoofdstuk van de SAW, de naam van de huisaccountant en de naam van de raadsman van de voormalig ambtenaar openbaar te maken. De rechtbank heeft aan het in stand laten van de rechtsgevolgen ten grondslag gelegd dat SVHW met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob mocht weigeren de adresgegevens van die ambtenaar, de inhoud, hoogte en gevolgen van de overeengekomen regeling (punt 3, onder c, d en e, punt 4 en punt 8), de naam van de praktijk van die ambtenaar die is vermeld onder punt 5b (lees: punt 5a), de wijze waarop inkomsten uit arbeid of bedrijf op de uitkering in mindering worden gebracht, als vermeld in punt 6, onder a en b, en de toegekende vergoeding voor kosten van juridische bijstand openbaar te maken.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten zoals zij dat heeft gedaan. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat SVHW ten onrechte het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder heeft laten wegen dan het belang van openbaarmaking. Ter motivering verwijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2000 in zaak nr. 200000651/01 (ECLI:NL:RVS:2000:AA5630). Verder kunnen volgens hem de essentialia van de vertrekregeling worden weergegeven zonder de bedragen te noemen die daarin zijn vermeld of de persoonlijke levenssfeer te schaden.

4.1. SVHW betoogt in verweer dat het hoger beroep van [appellant] zich slechts beperkt tot de essentialia van de vertrekregeling, als gedefinieerd in het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2011 in zaak nr. 10/01611 (ECLI:NL:HR:2011:BQ7054). Daarom kan het oordeel van de rechtbank, dat de adresgegevens van de voormalig ambtenaar, de naam van diens praktijk en de wijze waarop inkomsten uit arbeid of bedrijf op de ontslaguitkering in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding van de kosten niet openbaar hoeven te worden gemaakt, niet meer ter discussie staan.

Voor dit oordeel bestaat geen grond. [appellant] heeft niet naar voornoemd arrest van de Hoge Raad verwezen en uit zijn hoger beroepschrift volgt dat hij ook openbaarmaking wenst van gegevens over de wijze waarop inkomsten uit arbeid of bedrijf op de ontslaguitkering in mindering kunnen worden gebracht en toegekende vergoeding voor kosten van juridische bijstand. Uit zijn hoger beroepschrift volgt evenwel wel dat hij niet de openbaarmaking van bedragen, genoemd in de ontslagregeling, wenst.

4.2. Uit de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 200000651/01 volgt, anders dan [appellant] betoogt, niet dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet zwaarder kan wegen dan het belang van openbaarmaking ingeval het een verzoek tot openbaarmaking betreft dat ziet op financiële verstrekkingen aan een ambtenaar. In die uitspraak is overwogen dat het bestuursorgaan per aangelegenheid een afweging dient te maken tussen die belangen en een afweging per categorie gegevens onvoldoende is.

4.3. Hij betoogt evenwel terecht dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten, voor zover daarbij is geweigerd de relatieve hoogte van de ontslaguitkering en de periode dat die zal worden verstrekt, vervat in punt 3, onder c, d en e, de regeling over het pensioen van de voormalig ambtenaar, vervat in punt 4, de wijze waarop inkomsten uit arbeid of bedrijf op de uitkering in mindering worden gebracht, vervat in punt 6, onder a, tweede tot en met vijfde regel, en punt b, eerste tot en met derde regel, en de ziektekostenregeling, vervat in punt 8, openbaar te maken.

Voor dit oordeel is van belang dat vertrekregelingen regelmatig tot een maatschappelijke discussie leiden. Het belang van openbaarmaking van dergelijke regelingen is daarom groot. Voorts is van belang dat in voornoemde passages geen concrete bedragen zijn genoemd, met uitzondering van de bedragen vermeld in punt 3, onder e, en uit die passages andere concrete bedragen ook niet zijn af te leiden. SVHW heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze met die gegevens in combinatie met andere reeds openbare gegevens concrete bedragen kunnen worden vastgesteld, zoals het wel heeft betoogd.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, in zoverre de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten, voor zover is geweigerd de relatieve hoogte van de ontslaguitkering en de periode dat die zal worden verstrekt, vervat in punt 3, onder c, d en e, de regeling over het pensioen van de voormalig ambtenaar, vervat in punt 4, de wijze waarop inkomsten uit arbeid of bedrijf op de uitkering in mindering worden gebracht, vervat in punt 6, onder a, tweede tot en met vijfde regel, en punt b, eerste tot en met derde regel, en de ziektekostenregeling, vervat in punt 8, openbaar te maken, met uitzondering van het bedrag dat is vermeld bij punt 3, onder e.

6. De Afdeling zal het besluit van 21 mei 2012, behalve in zoverre de rechtbank daartoe heeft besloten, ook in zoverre herroepen en het inleidende verzoek van [appellant] wordt ook in zoverre ingewilligd. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. SVHW zal worden gelast uitvoering te geven aan deze uitspraak.

7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2013 in zaak nr. 12/1510, in zoverre daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten, voor zover is geweigerd de relatieve hoogte van de ontslaguitkering en de periode dat die zal worden verstrekt, vervat in punt 3, onder c, d en e, de regeling over het pensioen van de voormalig ambtenaar, vervat in punt 4, de wijze waarop inkomsten uit arbeid of bedrijf op de uitkering in mindering worden gebracht, vervat in punt 6, onder a, tweede tot en met vijfde regel, en punt b, eerste tot en met derde regel, en de ziektekostenregeling, vervat in punt 8, openbaar te maken, met uitzondering van het bedrag dat is vermeld bij punt 3, onder e;

III. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, voor het overige;

IV. herroept het besluit van het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling van 21 mei 2012, kenmerk 2012/560, voor zover daarbij is geweigerd de relatieve hoogte van de ontslaguitkering en de periode dat die zal worden verstrekt, vervat in punt 3, onder c, d en e, de regeling over het pensioen van de voormalig ambtenaar, vervat in punt 4, de wijze waarop inkomsten uit arbeid of bedrijf op de uitkering in mindering worden gebracht, vervat in punt 6, onder a, tweede tot en met vijfde regel, en punt b, eerste tot en met derde regel, en de ziektekostenregeling, vervat in punt 8, openbaar te maken;

V. willigt het verzoek om openbaarmaking in zoverre in;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. draagt het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling op uitvoering te geven aan deze uitspraak;

VIII. gelast dat het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Reuveny
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014

622.