Uitspraak 201308442/1/A4


Volledige tekst

201308442/1/A4.
Datum uitspraak: 10 september 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Motor Crossvereniging Utrecht (hierna: MCU), gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juli 2013 in zaken nrs. 13/2441 en 13/2483 in het geding tussen:

1. MCU, en
2. de stichting Stichting Milieugroep Zuilen, gevestigd te Utrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders op verzoek van het college van gedeputeerde staten van Utrecht een aantal voorschriften van de geldende omgevingsvergunningen voor een motorcrossterrein met clubhuis aan de Isotopenweg 27 te Utrecht gewijzigd.

Bij uitspraak van 30 juli 2013 heeft de rechtbank het door MCU daartegen ingestelde beroep ongegrond en het door de Stichting Milieugroep Zuilen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit gedeeltelijk vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft MCU hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van gedeputeerde staten een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2014, waar MCU, vertegenwoordigd door ing. R.J.C. Braams en ing. T. de Haan, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. D.M.L. Krak, mr. J.W.L. Bakker en ing. R. Sukul, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door ir. H.H.F. van de Ven, en de Stichting Milieugroep Zuilen, vertegenwoordigd door drs. E.R. Korevaar.

Overwegingen

Juridisch kader

1. Bij besluiten van het college van gedeputeerde staten van 29 november 1994 en 20 december 1995 zijn aan MCU krachtens artikel 8.1 (oud) van de Wet milieubeheer vergunningen verleend voor onderscheidenlijk het oprichten en in werking hebben en het veranderen van een motorcrossterrein met clubhuis aan de Isotopenweg in Utrecht. Deze vergunningen zijn per 1 oktober 2010 gelijkgesteld met omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

2. Bij brief van 8 maart 2013 heeft het college van gedeputeerde staten het college van burgemeester en wethouders verzocht een aantal aan de hierboven vermelde vergunningen verbonden voorschriften te wijzigen.

3. Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 6.7, eerste lid (oud), en bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat gedeputeerde staten hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.

Ingevolge artikel 2.29, eerste lid, eerste volzin en tweede volzin onder a, kan een bestuursorgaan dat bij de totstandkoming van de omgevingsvergunning bevoegd was een verklaring als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, te geven het bevoegd gezag verzoeken voorschriften van de omgevingsvergunning te wijzigen. Dat verzoek kan slechts worden gedaan voor zover het betreft de activiteiten waarvoor de verklaring is gegeven.

Ingevolge artikel 2.30, eerste lid, beziet het bevoegd gezag regelmatig of de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.

Ingevolge artikel 2.31, eerste lid, voor zover van belang, wijzigt het bevoegd gezag voorschriften van de omgevingsvergunning:

a. ter uitvoering van een verzoek als bedoeld in artikel 2.29, eerste lid, tweede volzin onder a;

b. indien door toepassing van artikel 2.30, eerste lid, blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu, verder kunnen, of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder moeten worden beperkt.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, kan het bevoegd gezag voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen, voor zover dit in het belang van de bescherming van het milieu is.

4. Uit dit wettelijk stelsel volgt dat het college van burgemeester en wethouders gehouden was overeenkomstig het verzoek van het college van gedeputeerde staten te beslissen.

Hetgeen het college van gedeputeerde staten in het verzoek heeft overwogen en in de beroepsprocedure en hoger beroepsprocedure naar voren heeft gebracht, wordt in deze uitspraak aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) toegerekend.

Bestreden besluit

5. Bij het besluit van 27 maart 2013 heeft het college de aan de omgevingsvergunningen verbonden geluidvoorschriften gewijzigd op grond van artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder a en b, alsmede artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wabo.

6. In het bij dit besluit aan de vergunningen verbonden voorschrift 1.2.3 zijn geluidgrenswaarden gesteld voor clubavonden op maximaal 12 woensdagen per jaar in de periode van mei tot medio augustus.

In aanvulling op voorschrift 1.2.3 is in voorschrift 1.2.4 bepaald dat met maximaal tien personen gelijktijdig gecrost mag worden en dat er tijdens de clubavonden gecrost mag worden tussen 18.00 uur en 21.00 uur. Buiten deze tijden mag niet gecrost worden.

Maximum aantal crossers tijdens clubavonden

7. MCU betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de op 29 november 1994 verleende vergunning is gebaseerd op het uitgangspunt dat op clubavonden telkens met maximaal tien rijders tegelijkertijd in de baan wordt gecrost. De rechtbank heeft daardoor miskend dat de wijziging van de voorschriften een beperking van de vergunde activiteiten inhoudt, hetgeen volgens haar niet is toegestaan.

7.1. De rechtbank heeft overwogen dat in de vergunning van 1994 het maximum aantal motorcrossers dat op woensdagavond in de baan aanwezig mag zijn, niet expliciet is vermeld. De vergunning is volgens de rechtbank evenwel gebaseerd op het van de aanvraag onderdeel uitmakende uitgangspunt dat op clubavonden op woensdag telkens maximaal tien rijders tegelijk in de baan zijn. De rechtbank kwam tot dit oordeel naar aanleiding van de toelichting van het college ter zitting dat dit maximum voortvloeit uit de destijds door MCU ingediende aanvraag, waarvan het in opdracht van MCU verrichte akoestisch onderzoek van LBP van 30 augustus 1993 deel uitmaakt en waarin expliciet zou zijn uitgegaan van dit maximum. Gelet hierop wijkt het in het bestreden besluit gestelde maximum voor deze activiteit niet af van wat in 1994 aan MCU al was vergund, aldus de rechtbank.

7.2. Het college erkent dat het maximum aantal personen dat gelijktijdig in de baan mag zijn, anders dan het ter zitting bij de rechtbank had gesteld, niet expliciet in het rapport van LBP is vermeld. In het door C&C Advies opgestelde rapport "Motorcrossclub Utrecht (MCU) 2011; Actualisatie akoestisch onderzoek 1993" van 4 juli 2011, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is wel uitgegaan van het tegelijkertijd starten van tien motoren tijdens clubavonden, omdat bij dit aantal kon worden voldaan aan de in de vergunning van 1994 gestelde grenswaarde voor het maximale geluidsniveau van 64 dB(A). Zouden in 1994 meer dan tien personen tegelijkertijd van de baan gebruik maken, dan was overschrijding van die grenswaarde volgens het college aannemelijk. Met het in voorschrift 1.2.4 gestelde maximum worden de in 1994 vergunde activiteiten derhalve niet beperkt. Het college stelt dit maximum in voorschrift 1.2.4 te hebben opgenomen om de handhaafbaarheid van de vergunning te verbeteren, hetgeen in het belang van de bescherming van het milieu is.

7.3. Met verwijzing naar de uitspraak van 7 mei 2014, nr. 201302448/1/A4 overweegt de Afdeling dat bij wijziging van vergunningvoorschriften met toepassing van artikel 2.31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo, zoals in dit geval, de grondslag van de aanvraag van die vergunning niet mag worden verlaten.

MCU heeft niet gemotiveerd weersproken dat de aan de vergunning van 1994 verbonden norm voor het maximale geluidsniveau van 64 dB(A) destijds betekende dat in de regel niet meer dan tien motoren tegelijkertijd in de baan mochten rijden. Dat dit aantal in incidentele gevallen, bij stillere motoren, groter kon zijn, zoals MCU heeft gesteld, betekent niet dat het stellen van een maximum aantal van tien zo ingrijpend is dat daarmee de grondslag van de vergunningaanvraag wordt verlaten. Het in voorschrift 1.2.4 gestelde maximum, bezien in relatie tot hetgeen destijds is aangevraagd en vergund, geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat met het verbinden van voorschrift 1.2.4 aan de omgevingsvergunningen de grondslag van de aanvraag is verlaten.

7.4. In hetgeen MCU heeft aangevoerd bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat het college voorschrift 1.2.4 niet in redelijkheid aan de vergunningen heeft mogen verbinden.

7.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat voor vernietiging van voorschrift 1.2.4.

Conclusie

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Borman w.g. Visser
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014

148.