Uitspraak 201310924/1/R3


Volledige tekst

201310924/1/R3.
Datum uitspraak: 3 september 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Sint Odiliënberg, gemeente Roerdalen,

en

de raad van de gemeente Roerdalen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietspad Roerdal" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2014, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door P.J.C. Planje, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met het beroep in zaak nr. 201310747/1/R3.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet tezamen met het bestemmingsplan "Fietspad Roerdal", zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Roermond, in een fietsroute door het Roerdal. Het plan ziet op het deel van het tracé dat ligt binnen het grondgebied van de gemeente Roerdalen, ter hoogte van de landbouwpercelen van [appellant] aan de [locatie].

3. [appellant] stelt dat het beoogde fietspad de door hem gebruikte landbouwweg zal kruisen. De veiligheid op deze kruising is volgens hem niet afdoende gewaarborgd. In verband met de veiligheid is het noodzakelijk om audiovisuele beveiliging en beweegbare hekken te installeren die de kruising afsluiten voor fietsers bij het naderen van landbouwverkeer. Verder stelt [appellant] dat met het oog op zijn persoonlijke veiligheid een hekwerk dient te worden geplaatst om zijn percelen af te sluiten. Voorts stelt [appellant] dat op zijn percelen fruitteelt plaatsvindt. Voor het fietspad wordt ten onrechte niet een afstand van tenminste 50 m in acht genomen tussen de gronden met fruitteelt en een gevoelig object, wegens mogelijke risico’s voor de gezondheid van fietsers bij bespuitingen. Verder stelt [appellant] dat er alternatieven bestaan voor het fietspad in de vorm van de zogenoemde Lerop 1 en Lerop 2 varianten. Daarnaast had de raad in plaats van een gelijkvloerse kruising ook de keuze kunnen maken om het fietspad onder de ontsluitingsweg van het agrarische bedrijf te laten lopen, aldus [appellant].

3.1. Over de kruising van het fietspad met de landbouwweg neemt de raad het standpunt in dat de verkeersveiligheid afdoende is gewaarborgd. Hierbij merkt hij op dat landbouwverkeer voorrang heeft op deze kruising en dat op de kruising automatisch werkende draaihekken zullen worden geïnstalleerd. Verder neemt de raad het standpunt in dat geen vuistregel in acht hoeft te worden genomen voor de afstand tussen de fietsroute en de gronden waar gewassen kunnen worden bespoten, omdat de fietsroute geen verblijfsfunctie heeft, maar een verkeersfunctie.

3.2. De beoogde fietsroute zal de landbouwweg kruisen die door [appellant] wordt gebruikt als verbindingsweg tussen zijn ten zuiden en ten noorden van de A73 gelegen percelen. De raad heeft toegezegd om met het oog op de verkeersveiligheid een aantal maatregelen te zullen treffen, zoals de installatie van draaihekken waarmee de kruising wordt afgesloten voor fietsers wanneer landbouwverkeer nadert en de plaatsing van een lichtmast. Het plan staat aan dergelijke maatregelen niet in de weg. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door het nemen van deze maatregelen de risico’s voor passerende fietsers niet afdoende worden beperkt. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersveiligheid van fietsers op de kruising wordt gewaarborgd en dat tegelijkertijd het landbouwverkeer dat deze kruising passeert niet onaanvaardbaar wordt gehinderd.

Overigens is ter zitting gebleken dat al in belangrijke mate overeenstemming is bereikt tussen de gemeente en [appellant] wat betreft de benodigde maatregelen.

Het betoog faalt.

3.3. Over het betoog van [appellant] om zijn perceel af te sluiten met een hekwerk wegens het risico dat kwaadwillenden zijn gronden zullen betreden, overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de sociale veiligheid als gevolg van de fietsroute zodanig zal verslechteren dat de raad alvorens het plan vast te stellen maatregelen had moeten treffen om het perceel geheel of gedeeltelijk af te sluiten.

Het betoog faalt.

3.4. Wat betreft het betoog over het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen overweegt de Afdeling dat, gelet op de aard van het gebruik van het fietspad en de korte verblijfsduur ter plaatse, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een fietspad niet moet worden beschouwd als een functie die gevoelig is voor de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De raad heeft derhalve niet aannemelijk hoeven achten dat ten gevolge van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen de gezondheid van langsrijdende fietsers ernstig wordt aangetast en dat in verband hiermee de bedrijfsvoering van [appellant] kan worden belemmerd. In aansluiting hierop heeft de raad in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening het niet noodzakelijk is om een afstand van ten minste 50 m te bewaren tussen de landbouwpercelen en de fietsroute.

3.5. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in de afweging te worden meegenomen.

Uit de plantoelichting volgt dat de raad drie mogelijke trajecten voor het fietspad heeft bezien, te weten de tunnelvariant, waarbij het fietspad deels loopt over de tunnel van de A73, en de zogenoemde Lerop 1 en Lerop 2 varianten. De natuurtoets "Fietspad Roerdal" van 1 augustus 2013 van het onderzoeksbureau Taken vermeldt dat uiteindelijk is gekozen voor de tunnelvariant. Hierbij wordt vermeld dat alle drie de mogelijke varianten nadelen zullen opleveren voor grondeigenaren. Vanuit ecologisch oogpunt heeft de tunnelvariant volgens de natuurtoets de voorkeur. Verder zijn de kosten voor grondverwerving bij de tunnelvariant het laagst. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid de keuze kunnen maken voor de tunnelvariant.

Verder volgt uit het verweerschrift dat de raad om landschappelijke en rivierkundige redenen de voorkeur geeft aan een gelijkvloerse kruising boven de constructie waarbij de fietsroute onder de landbouwweg door zou lopen. Een ongelijkvloerse kruising zou betekenen dat de bestaande landbouwweg minimaal 4 m zou moeten worden verhoogd, mede vanwege de verhoogde waterstanden van de nabijgelegen rivier de Roer. Gelet op het bovenstaande heeft de raad in redelijkheid de keuze kunnen maken voor een gelijkvloerse kruising.

4. [appellant] voert aan dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de verkeersveiligheid voor fietsers op het deel van het fietspad dat ligt bij de noordelijke uitbuiging van de Leropperweg en ter plaatse van de spoorwegovergang.

4.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

4.2. Voor hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de verkeersveiligheid op het overige deel van de fietsroute geldt dat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat het bestreden besluit hierom wordt vernietigd. Het belang van [appellant] is gericht op een onbelemmerde voortzetting van zijn agrarische bedrijfsvoering. Het belang van verkeersveiligheid van fietsers, met uitzondering van de verkeersveiligheid op het deel van de fietsroute waar de door hem gebruikte landbouwweg wordt gekruist, houdt daarmee geen verband. Deze beroepsgrond blijft om die reden buiten beschouwing.

5. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, griffier.

w.g. Michiels w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014

413-656.