Uitspraak 201309069/1/A1


Volledige tekst

201309069/1/A1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Zandvoort,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 augustus 2013 in zaak nr. 11/4004 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2010 heeft het college aan de Vereniging van Eigenaars "op den Hoogen Weg" (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van balkonhekken, de ramen van een dakkapel en een dakraam aan de oostzijde van het appartementencomplex op het perceel Hogeweg 39 te Zandvoort (hierna: het perceel) ten opzichte van de bij besluit van 16 februari 2006 verleende bouwvergunning voor het bouwen van dit appartementencomplex op het perceel.

Bij besluit van 31 mei 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, ontheffing verleend van het bestemmingsplan voor de balkons met een maximale diepte ten opzichte van de gevel van 1,57 m en de bij besluit van 9 juli 2010 verleende bouwvergunning in stand gelaten.

Bij uitspraak van 16 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft vergunninghoudster een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gelijktijdig met het hoger beroep in zaak nr. 201309031/1/A1, behandeld op 23 april 2014, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Pach, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door R. de Biase en P.C.M. Kok, verschenen.

Overwegingen

1. De drie boven elkaar gelegen balkonhekken van de meest oostelijk gelegen balkons van het bouwplan steken enkele centimeters buiten het oostelijke gevelvlak van het appartementencomplex op het perceel uit boven het naastgelegen perceel dat [appellant] in eigendom toebehoort. Het bouwplan is wat betreft die hekken in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zandvoort-Centrum".

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de wijze waarop het college artikel 44 van de Woningwet, zoals die gold ten tijde van belang, heeft toegepast in het besluit van 31 mei 2011 in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol).

Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft kunnen volstaan met de overweging dat het college, gelet op artikel 44 van de Woningwet, gehouden was de gevraagde bouwvergunning te verlenen en dat hij het geschil over de overbouw kan voorleggen aan de burgerlijke rechter, nu ingevolge artikel 94 van de Grondwet laatstgenoemde bepaling buiten toepassing dient te blijven, indien toepassing daarvan onverenigbaar is met artikel 1 van het Eerste Protocol. Bovendien is de verwijzing naar de burgerlijke rechter geen effectieve oplossing van het geschil, aldus [appellant].

2.1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Deze bepalingen tasten, voor zover hier van belang, op geen enkele wijze het recht aan, dat een staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang, aldus artikel 1.

2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de beslissing om al dan niet bouwvergunning te verlenen, niet van belang is of de balkonhekken boven het naastgelegen perceel van [appellant] zijn gebouwd. Deze omstandigheid vormt, gelet op artikel 44 van de Woningwet, geen grond om de gevraagde bouwvergunning te weigeren. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2009 in zaak nr. 200803985/1 heeft de rechtbank terecht overwogen dat, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, een civielrechtelijke belemmering geen grond kan vormen om de bouwvergunning te weigeren.

De rechtbank heeft echter niet onderkend dat ingevolge artikel 94 van de Grondwet binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het betoog is in zoverre dan ook terecht voorgedragen, maar leidt, gelet op het navolgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zoals die gold ten tijde van belang, is het verboden een bouwwerk te bouwen en in stand te laten zonder of in afwijking van een door het college verleende bouwvergunning. Met de verlening van een bouwvergunning wordt slechts dit verbod opgeheven. Het verlenen van een bouwvergunning omvat derhalve slechts de publiekrechtelijke toestemming om het desbetreffende bouwplan te realiseren en omvat niet de toestemming om iemand zijn eigendom te ontnemen, dan wel inbreuk te maken op andermans eigendomsrecht. Het standpunt van [appellant] dat het college door bouwvergunning te verlenen voor de balkonhekken, die boven zijn perceel uitsteken, verantwoordelijk is voor de ontstane breuk op zijn eigendom, wordt, gelet hierop, dan ook niet gevolgd.

De rechtbank heeft derhalve terecht het onderhavige besluit niet getoetst aan artikel 1 van het Eerste Protocol. Voor het oordeel dat artikel 44 van de Woningwet, gelet op artikel 94 van de Grondwet, geen toepassing vindt, bestaat daarom geen grond. Dat, als aangevoerd door [appellant], in het eerste lid, onder a, van artikel 44 wordt verwezen naar artikel 120, waarin is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregelen van bestuur voorschriften kunnen worden gegeven met het oog op de nakoming van voor Nederland verbindende internationale verplichtingen die betrekking hebben op of samenhangen met onderwerpen waarin bij of krachtens deze wet is voorzien, kan hem ook niet baten, reeds omdat dergelijke voorschriften niet zijn gegeven.

Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hij de kwestie met betrekking tot het bouwen op zijn grond aan de burgerlijke rechter kan voorleggen. De burgerlijke rechter is de aangewezene om de vraag te beantwoorden of het eigendomsrecht van [appellant] is aangetast door het bouwen boven zijn perceel. Dat volgens [appellant] de gang naar de burgerlijke rechter voor hem minder gunstig is, maakt niet dat de procedure bij de burgerlijke rechter geen effectieve rechtsbescherming biedt. Aan artikel 1 van het Eerste Protocol kan niet de opvatting worden ontleend dat [appellant] de gestelde inbreuk op zijn eigendomsrecht tezamen met de volgens hem ten onterechte verleende bouwvergunning aan één rechter moet kunnen voorleggen. Dat een bouwvergunning onaantastbaar is geworden, vrijwaart, anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, degene die in overeenstemming met de bouwvergunning heeft gebouwd niet voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014

531-761.