Uitspraak 201401022/1/V2


Volledige tekst

201401022/1/V2.
Datum uitspraak: 30 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 24 januari 2014 in zaken nrs. 13/31923 en 13/31925 in het geding tussen:

[de vreemdeling], mede voor haar minderjarig kind,

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 24 januari 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voor de vreemdeling, voor zover zij vreest voor besnijdenis van haar dochter, een vestigingsalternatief in Nigeria bestaat.

1.1. De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling reeds beantwoord bij uitspraken van 13 maart 2014 en 23 april 2014 in zaken nrs. 201300723/1/V3 en 201307510/1/V1. Uit de overwegingen van die uitspraken, waarbij de Afdeling blijft en waaraan het door de vreemdeling in haar verweerschrift in hoger beroep aangevoerde niet afdoet, volgt dat de grief slaagt en dat de voorzieningenrechter ten onrechte aanleiding heeft gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris voormeld standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd.

2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris daartegen voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 december 2013 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.

Het beroep is ongegrond.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 24 januari 2014 in zaak nr. 13/31923;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van staat.

w.g. Hent w.g. Zwinkels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014

309-754.