Uitspraak 201309760/1/A2


Volledige tekst

201309760/1/A2.
Datum uitspraak: 2 juli 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appelante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 september 2013 in zaak nr. 13/657 in het geding tussen:

[appelante]

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2012 heeft het college een verzoek van [appelante] om vergoeding van nadeel als gevolg van wegwerkzaamheden afgewezen.

Bij besluit van 14 januari 2013 heeft het college het door [appelante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 september 2013 heeft de rechtbank het door [appelante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appelante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2014, waar [appelante], bijgestaan door C.C.P. van Steen, werkzaam bij Ad ORGO B.V., en het college, vertegenwoordigd door R. Arnold-Stemmer, werkzaam bij de provincie, vergezeld door ing. K. Hunneman, werkzaam bij Eelerwoude B.V., zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appelante] exploiteert een BP brandstoffenverkooppunt, shop en een wasstraat (hierna: het tankstation) nabij de N617 aan de [locatie] te Schijndel. Zij stelt schade te hebben geleden als gevolg van de reconstructie van de provinciale weg N617 tussen Sint Michielsgestel en Schijndel. Vanaf 4 april 2011 is de hoofdrijbaan gedurende tien weken gesloten geweest en werd het regionale en lokale verkeer omgeleid. Het tankstation is gedurende werkzaamheden alleen bereikbaar gebleven vanaf de Structuurweg.

2. Aan het besluit van 11 juli 2011 heeft het college het advies van Eelerwoude van 22 mei 2012 ten grondslag gelegd. Daarin is geconcludeerd dat de door wegwerkzaamheden geleden omzetderving tot het normaal ondernemersrisico van [appelante] behoort en niet voor vergoeding in aanmerking komt.

3. De rechtbank heeft overwogen dat het college de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie heeft mogen baseren op het advies.

4. [appelante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Daartoe stelt zij, samengevat weergegeven, dat in het advies ten onrechte niet de omzet behaald in de periode van wegwerkzaamheden is vergeleken met de gegenereerde omzetten in dezelfde perioden van voorafgaande kalenderjaren. Ten onrechte is voor de afzet van motorbrandstoffen uitgegaan van de geldwaarde ervan en niet van volume in liters, omdat geen rekening is gehouden met de invloed van ontwikkelingen, zoals de prijsontwikkeling van ruwe olie op de wereldmarkt, waarop zij geen invloed kan uitoefenen. Voorts heeft het college voor de bepaling van de vergoedbaarheid van de geleden schade ten onrechte een omzetdrempel toegepast.

4.1. Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie bij het nemen van een besluit op een aanvraag om nadeelcompensatie van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling behoort schade ten gevolge van verkeersmaatregelen zoals thans aan de orde, in beginsel tot het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico. Daarbij zijn factoren als de duur van de werkzaamheden, het al dan niet volledig onbereikbaar zijn van belang, alsmede met welke frequentie dergelijk onderhoud gepleegd wordt en de aard en omvang van de schade veroorzaakt door die werkzaamheden.

In het advies is er vanuit gegaan dat een ondernemer als [appelante] er rekening mee dient te houden dat hij periodiek omzetderving zal lijden doordat de provinciale weg waaraan het bedrijf ligt moet worden onderhouden, vernieuwd of verbeterd. In dit geval zijn de uitgevoerde werkzaamheden als een normale maatschappelijke ontwikkeling aan te merken. De werkzaamheden hebben tien weken geduurd, zijn uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud aan het provinciale wegennet en doen zich niet frequent voor. De werkzaamheden hebben niet geleid tot duurzame, nadelige gevolgen. Voorts is [appelante] gedurende de werkzaamheden bereikbaar gebleven voor lokaal verkeer via de Structuurweg. Evenmin is van een boven het normale ondernemersrisico uitstijgend nadeel sprake omdat [appelante] zodanig zwaar zou worden getroffen dat het uit de maatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet ten laste van [appelante] dient te blijven. De relatieve omvang van de schade bedraagt minder dat 1% (0,94%) van de gemiddelde omzet op jaarbasis. De omzetschade kan derhalve als relatief gering worden aangemerkt. Ook indien wordt gekeken naar de verhouding tussen de brutowinst en de omzet, zoals [appelante] bepleit, kan de schade niet als bovenmatig worden aangemerkt, nu deze 7,6% van de gemiddelde brutomarge op jaarbasis bedraagt. Gelet op het bovenstaande heeft het college zich in navolging van het advies reeds daarom terecht op het standpunt gesteld dat de geleden schade binnen het normaal ondernemersrisico valt van [appelante].

Anders dan [appelante] betoogt, is er geen grond voor het oordeel dat in het advies niet mocht worden uitgegaan van de berekening van de normomzet aan de hand van de gerealiseerde omzetten in 2009 en 2010. Voor de bepaling van de normomzet wordt in de regel een referentieperiode vastgesteld die bij voorkeur bestaat uit een aantal jaren voorafgaande aan de schadeperiode. De adviescommissie was niet gehouden het geleden nadeel alleen over kwartalen te berekenen en mocht uitgaan van een gemiddelde jaaromzet ten einde de gederfde omzet en de daaruit voortvloeiende schade te berekenen. Evenmin diende de adviescommissie uit te gaan voor de berekening van het nadeel van de omzetten in liters verkochte brandstof en de brutomarge per liter in plaats van de omzetten in euro’s. Dat de inkoopwaarde van de omzet afhankelijk is van omstandigheden als fluctuerende olieprijzen op de wereldmarkt staat los van de schadeveroorzakende werkzaamheden en pleit daarnaast voor de keuze van een referentieperiode over meerdere jaren, omdat daarin de goede en kwade kansen worden verdisconteerd. Anders dan [appelante] betoogt, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012 in zaak 201104496/1/T1/A2 niet dat het college in deze zaak gehouden was de berekening van de schade te baseren op de gederfde omzet in liters brandstof.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014

299.