Uitspraak 201308620/1/A1


Volledige tekst

201308620/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juni 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Ziekenhuisgroep Twente, gevestigd te Almelo,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 7 augustus 2013 in zaak nr. 13/303 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2012 heeft het college de stichting gelast alle omgevingsvergunningplichtige bouwwerkzaamheden op verpleegafdeling C1 van het ziekenhuis op het perceel Geerdinksweg 141 te Hengelo (hierna: het perceel) met onmiddelijke ingang stil te leggen en de stichting een dwangsom van € 50.000,00 ineens opgelegd, indien ondanks deze stillegging de bouwactiviteiten worden voortgezet.

Bij besluit van 18 december 2012 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 augustus 2013 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Enschede, ir. N.P.M. Scholten en H. Wijers, werkzaam bij de stichting, en het college, vertegenwoordigd door M.S. van Dijk, M.J. Lenferink, beiden werkzaam bij de gemeente, en [brandweerman], werkzaam bij de Brandweer Twente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge het derde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. geen verandering van de draagconstructie,

b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,

c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en

d. geen uitbreiding van het bouwvolume.

Ingevolge artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften verstaan onder:

bedgebied: verblijfsgebied met een of meer bedruimten;

bedruimte: verblijfsruimte bestemd voor een of meer bedden bestemd voor slapen of voor het verblijf van aan bed gebonden patiënten in die ruimte;

brandcompartiment: gedeelte van een of meer bouwwerken bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van een brand;

subbrandcompartiment: gedeelte van een brandcompartiment bestemd voor beperking van verspreiding van rook en verdere beperking van het uitbreidingsgebied van brand;

beschermd subbrandcompartiment: gedeelte van een subbrandcompartiment dat meer bescherming biedt tegen brand en rook dan een subbrandcompartiment.

Ingevolge artikel 2.98, eerste lid, is een brandcompartiment ingedeeld in een of meer subbrandcompartimenten of ruimten waardoor een beschermde route voert.

Ingevolge het vijfde lid van dit artikel ligt een bedruimte in een beschermd subbrandcompartiment.

Ingevolge artikel 2.99, eerste lid, heeft een subbrandcompartiment een gebruiksoppervlakte van ten hoogste de in tabel 2.97 aangegeven waarde.

Ingevolge het vijfde lid omvat een beschermd subbrandcompartiment met bedgebied uitsluitend een of meer bedruimten en ruimten die ten dienste staan van die bedruimten, en heeft een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m2.

Ingevolge het zesde lid heeft een beschermd subbrandcompartiment als bedoeld in het vijfde lid, bestemd voor bedgebonden patiënten, afhankelijk van het bewakingsniveau, een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m2 zonder bewaking en ten hoogste 1000 m2 bij permanente bewaking.

Ingevolge artikel 2.100, eerste lid, is de volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment ten minste 20 minuten.

Ingevolge het tweede lid is de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een beschermd subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.99 naar een andere ruimte in het brandcompartiment ten minste 20 minuten.

2. Het college heeft zich in het bij besluit op bezwaar van 18 december 2012 gehandhaafde besluit van 26 juli 2012 naar aanleiding van een door een inspecteur van de gemeente uitgevoerde controle op 25 juli 2012 op het standpunt gesteld dat de zonder omgevingsvergunning uitgevoerde werkzaamheden op verpleegafdeling C1 omgevingsvergunningplichtig zijn. Blijkens het verslag van de controle is de brand- en subbrandcompartimentering van de verpleegafdeling C1 niet meer intact doordat, zoals nader is toegelicht in het besluit op bezwaar, nagenoeg alle wanden van de bedruimten met door rookmelders gestuurde zelfsluitende deuren waren gesloopt. Volgens het college is door het weghalen van deze wanden en de zelfsluitende deuren de beschermde subbrandcompartimentering gewijzigd, zodat de bouwactiviteiten niet omgevingsvergunningvrij zijn gelet op artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Bor.

3. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verrichte werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig zijn. Volgens de stichting heeft de rechtbank, mede gelet op een tekening behorende bij een op 29 augustus 2012 aan de stichting verleende gebruiksvergunning, miskend dat met het veranderen van de indeling van de bedruimten geen verandering van de brandcompartimentering dan wel de beschermde subbrandcompartimentering heeft plaatsgevonden. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank in navolging van het college niet heeft onderkend dat verpleegafdeling C1 bestaat uit twee afzonderlijke brandcompartimenten waarbinnen bedruimten zijn gelegen. Deze brandcompartimenten zijn elk afzonderlijk een beschermd subbrandcompartiment en met het wijzigen van de indeling van de daarbinnen gelegen bedruimten heeft, anders dan het college stelt, geen verandering van deze beschermde subbrandcompartimentering plaatsgevonden. Volgens de stichting kan een brandcompartiment in dit geval samenvallen met het beschermde subbrandcompartiment, wegens de door haar gehanteerde permanente bewaking op de verpleegafdeling. Zij verwijst in dit verband naar een advies van juli 2011 van de Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften ten aanzien van een ziekenhuislocatie in Almelo. De door de stichting uitgevoerde werkzaamheden zijn verricht binnen het bestaande beschermde subbrandcompartiment en zijn derhalve omgevingsvergunningvrij gelet op artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Bor, aldus de stichting. De stichting voert hiertoe voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat deurdrangers zijn geplaatst in de bedruimten nog niet betekent dat elke bedruimte een beschermd subbrandcompartiment is.

3.1. Vast staat dat ten behoeve van de werkzaamheden de scheidingswanden en zelfsluitende deuren van de bedruimten binnen het subbrandcompartiment zijn verwijderd. Gelet op de begripsomschrijving van artikel 1.1 van het Bouwbesluit heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bedruimten zijn aan te merken als beschermde subbrandcompartimenten, nu deze binnen het brandcompartiment gelegen bedruimten wegens de scheidingswanden en zelfsluitende deuren meer bescherming boden tegen rook en brand dan het subbrandcompartiment. Dat, zoals de stichting stelt, de scheidingswanden van de bedruimten niet voldoen aan artikel 2.100, tweede lid, van het Bouwbesluit, wat daar verder van zij, neemt niet weg dat de bedruimten meer bescherming bieden dan het subbrandcompartiment en derhalve kunnen worden aangemerkt als beschermd subbrandcompartiment in de zin van vorenbedoelde begripsomschrijving. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de beschermde subbrandcompartimentering is veranderd en de werkzaamheden daarmee niet omgevingsvergunningvrij zijn krachtens artikel 3 aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Bor. Voorts heeft de rechtbank in hetgeen de stichting heeft aangevoerd over het advies van juli 2011 van de Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften terecht geen grond gezien voor een ander oordeel, nu in dit advies geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat de uitgevoerde werkzaamheden in dit geval geen veranderingen van de beschermde subbrandcompartimenten betreffen. In dit advies is met name aan de orde of met een bepaalde wijze van ontruiming van een verpleegafdeling een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in het Bouwbesluit wordt geboden. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014

374-700.