Uitspraak 201306021/1/R3


Volledige tekst

201306021/1/R3.
Datum uitspraak: 23 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Nuland, gemeente Maasdonk,

en

de raad van de gemeente Maasdonk,
verweerder.

Procesverloop

[appellant] heeft bij de rechtbank Oost-Brabant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad op zijn verzoek van 4 mei 2011 tot het toekennen van de aanduiding "bedrijf" aan een gedeelte van het perceel [locatie] te Nuland.

Bij uitspraak van 15 mei 2013, in zaak nr. 12/2063, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep doorgezonden aan de Afdeling.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met de beroepen van [appellant] in de zaken nrs. 201305275/1/A1 en 201302894/1/R3, behandeld op 13 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Rosmalen, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door drs. I.C.M. Loos-van Loon en mr. Y. Nejjari, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

2. [appellant] heeft beroep ingesteld, omdat de raad volgens haar niet tijdig een besluit heeft genomen op het verzoek tot het toekennen van de aanduiding "bedrijf" aan haar perceel [locatie].

3. Tussen partijen is in geschil of het verzoek van 4 mei 2011 een aanvraag tot herziening van een bestemmingsplan behelst. De raad stelt dat hij de brief van 4 mei 2011 heeft aangemerkt als een vooroverleg voor een omgevingsvergunning. Het verzoek van 4 mei 2011 en de aanvraag om een omgevingsvergunning van 25 mei 2011 zijn samen als één aanvraag om een omgevingsvergunning aangemerkt en bij besluit van 6 december 2012 is op deze aanvraag beslist, aldus de raad.

4. In de brief van 4 mei 2011 heeft [appellant] verzocht - onder verwijzing naar een vergelijkbaar verzoek uit 2009 van een andere aanvrager, met betrekking tot het perceel Vinkelsestraat 149 te Vinkel, dat heeft geleid tot een herziening van het bestemmingsplan - om aan een gedeelte van haar perceel [locatie] de aanduiding "bedrijf" toe te kennen. [appellant] heeft op 25 mei 2011 een aanvraag, die dateert van 24 mei 2011, voor een omgevingsvergunning voor het gebruik van de kelder bij haar woning als bedrijfsruimte, ingediend. Bij besluit van 6 december 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten de omgevingsvergunning te weigeren.

Over de vraag hoe de brief van 4 mei 2011 moet worden geduid, ziet de Afdeling geen aanleiding om anders oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Uit het onderwerp van de brief "verzoek tot het leggen van functieaanduiding bedrijf", de inhoud van de brief en de bijlagen bij de brief, waaronder de bouw-/revisietekening en de ruimtelijke onderbouwing, blijkt dat de brief van 4 mei 2011 een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan behelst. Dat volgens de raad niet aannemelijk is dat voor hetzelfde perceel een aanvraag om een bestemmingsplan te herzien wordt ingediend en kort daarna een aanvraag om een omgevingsvergunning, wat daar ook van zij, betekent niet dat de brief van 4 mei 2011 geen aanvraag tot herziening van het bestemmingsplan behelst.

5. Bij besluit van 29 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk 2012" vastgesteld. Het perceel van [appellant] maakt deel uit van het plangebied. [appellant] heeft tegen het ontwerp van dit plan een zienswijze ingediend, die vervolgens door haar gemachtigde mondeling is toegelicht. In de zienswijzennota is ingegaan op de wens van [appellant] om aan haar perceel de aanduiding "bedrijf" toe te kennen. De zienswijze van [appellant] is niet overgenomen door de raad, zodat het plan niet voorziet in de gewenste aanduiding "bedrijf" voor het perceel [locatie]. Tegen het besluit van 29 januari 2013 heeft [appellant] beroep ingesteld, dat bij uitspraak van heden in zaak nr. 201302894/1/R3 inhoudelijk wordt beoordeeld. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat [appellant] bij een uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, geen belang meer heeft.

6. Dat [appellant] bij haar beroep tevens heeft verzocht om met toepassing van artikel 8:55c van de Awb een op grond van artikel 4:17 van deze wet verbeurde dwangsom vast te stellen, leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 4 mei 2010, in zaak nr. 201001808/1/R3, dat het nemen van een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan, ook in het geval daaraan een aanvraag ten grondslag ligt, niet het nemen van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17 gelezen in samenhang met artikel 1:3, tweede lid, van de Awb is. Dit betekent dat geen dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd. Nu dit verzoek derhalve kennelijk niet voor inwilliging in aanmerking komt, kan ook hieraan geen belang als hierboven aangegeven worden ontleend.

7. Het beroep is niet-ontvankelijk.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014

350-662.