Uitspraak 201302085/1/R3


Volledige tekst

201302085/1/R3.
Datum uitspraak: 11 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging Wijkvereniging Benoordenhout, gevestigd te
Den Haag,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Den Haag,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Benoordenhout" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de Wijkvereniging en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Wijkvereniging heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2013, waar de Wijkvereniging, vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Buter-de Haas en ing. W.E. Hoekstra, [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 2] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Houtman en ir. L.M.G. de Nijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van de Wijkvereniging

2. De Wijkvereniging betoogt dat de raad artikel 4, lid 4.4, onder c, van de planregels ten onrechte gewijzigd heeft vastgesteld. Daartoe voert zij aan dat de nieuwe horecagelegenheden in de Weissenbruchstraat die hiermee mogelijk zijn gemaakt, zullen leiden tot onevenredige geluids- en geuroverlast voor omwonenden. De raad heeft deze wijziging onvoldoende gemotiveerd en de gevolgen onvoldoende onderzocht, aldus de Wijkvereniging.

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van het plan het deel van de Weissenbruchstraat waar horeca is toegestaan is vergroot, zodat het aantal horecagelegenheden kan groeien, ter ondersteuning van het winkelaanbod. Nu hiermee slechts twee nieuwe horecagelegenheden in de categorie licht mogelijk zijn gemaakt, is geen onevenredige overlast te verwachten, aldus de raad. De mogelijkheid van middelzware horeca is juist uit de planregels geschrapt.

2.2. De panden in de Weissenbruchstraat hebben deels de bestemming "Gemengd - 1".

Ingevolge artikel 1, lid 1.48, van de planregels, valt bij een horeca-inrichting onder categorie licht: horeca-inrichtingen, waaraan blijkens de bij deze regels behorende Staat van Horeca-categorieën de categorie Licht wordt toebedeeld. In het algemeen betreft het horeca-inrichtingen, waarvan de exploitatie aansluit bij winkelvoorzieningen en voornamelijk gericht is op het winkelend publiek en op omliggende kantoren. De openingstijden liggen van maandag tot en met zondag tussen 07.00 uur en 23.00 uur.

Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij het accent ligt op:

- al dan niet ter plaatse bereide maaltijden en etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts ondersteunend aan de maaltijd geschonken;

- het verstrekken van niet-alcoholische dranken.

Horecavormen die onder deze categorie vallen zijn onder andere: lunchroom/broodjeszaak, cafetaria/snackbar, koffieconcept/koffiehuis, ijssalons en take away/maaltijdbezorging.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden bestemd voor:

a. detailhandel;

b. dienstverlening;

c. horeca;

d. kantoor;

e. maatschappelijk, waaronder wordt begrepen:

1. gezondheidszorg;

2. openbare dienstverlening;

3. verenigingsleven;

4. zorg- en welzijnsinstelling;

f. sport;

g. wonen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

Ingevolge lid 4.4, onder c, is horeca toegestaan in het gedeelte van de Weissenbruchstraat tussen de Jan van Nassaustraat en de Neuhuyskade en in de categorie licht van de staat van horeca-categorieën.

Ingevolge lid 4.4, onder e, mag in maximaal 30% van het aantal vestigingen met de functie detailhandel, dienstverlening en/of horeca, uitgaande van het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, in het deel van de Weissenbruchstraat genoemd onder c (op de begane grond) een horeca-inrichting gevestigd worden.

Ingevolge lid 4.4, onder f, is in uitzondering op het gestelde onder c de functie horeca niet toegestaan op de hoeken van de Weissenbruchstraat en de Jozef Israëlslaan.

2.3. In het ontwerpplan zag artikel 4, lid 4.4, onder c, van de planregels op het gedeelte van de Weissenbruchstraat tussen de Mesdagstraat en de Mauvestraat. Uit de nota van zienswijzen volgt dat daarmee, gelezen in samenhang met lid 4.4, onder e, het bestaande aantal van zeven horecagelegenheden in dat deel van de straat mogelijk was gemaakt. Bij de vaststelling van het plan is het artikelonderdeel bij amendement gewijzigd, waardoor het gebied is vergroot tot het deel van de Weissenbruchstraat tussen de Jan van Nassaustraat en de Neuhuyskade. In het amendement staat als toelichting dat het hiermee mogelijk is geworden dat het aantal horecagelegenheden in de straat groeit.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in het betreffende deel van de straat binnen de bestemming "Gemengd - 1" 31 vestigingen met de functie detailhandel, dienstverlening of horeca aanwezig zijn, waardoor er, gelet op de bepaling dat maximaal 30% horeca mag betreffen, afgerond negen horecagelegenheden mogelijk zijn. Dat is een toename van twee horecagelegenheden ten opzichte van voorheen. Niet is gebleken dat deze berekening onjuist is. De drie vestigingen met de functie dienstverlening en detailhandel in de Weissenbruchstraat tussen de Mauvestraat en de Neuhuyskade, waar de Wijkvereniging op wijst, hebben de bestemming "Wonen - 1" en tellen derhalve niet mee voor de bepaling van het aantal toegestane horecagelegenheden op grond van artikel 4, lid 4.4, van de planregels.

De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mogelijke toename van zeven naar negen horecagelegenheden in de straat geen onevenredige overlast met zich zal brengen. Daarbij is van belang dat in de straat naast woningen reeds detailhandel, dienstverlening en horeca voorkomen en dat alleen horeca in de categorie licht is toegestaan, waarmee mogelijke overlast beperkt is. De raad heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de ontwikkelmogelijkheden in de straat, dan aan het belang van omwonenden bij het handhaven van het huidige aantal horecavestigingen. Gelet op de toelichting bij het amendement ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de wijziging onvoldoende is gemotiveerd. Het betoog faalt.

3. De Wijkvereniging betoogt verder dat de raad de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw" op een aantal gebouwen aan de Van Hoytemastraat ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert zij aan dat de dakopbouwen de ensemblewaarde van de gebouwen in de straat, die onderdeel is van het beschermd stadsgezicht, zullen aantasten. De dakopbouwen kunnen verspreid worden gebouwd, waardoor een rommelige daklijn zal ontstaan. De bestaande hoge bebouwing bevindt zich alleen op de hoeken van de straat. Van een noodzaak voor de toegestane dakopbouwen is voorts niet gebleken, aldus de Wijkvereniging.

3.1. De raad voert aan dat de dakopbouwen zijn mogelijk gemaakt om de bestaande woningen op de bovenste bouwlaag een uitbreidingsmogelijkheid te bieden. Vanwege de centrumfunctie van het Van Hoytemaplein en de Van Hoytemastraat, de bebouwingshoogte in relatie tot het brede straatprofiel en de ruime maat van de binnenterreinen zijn dakopbouwen volgens de raad stedenbouwkundig verantwoord. De waarden van het beschermd stadsgezicht worden door de dakopbouwen niet aangetast, aldus de raad. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hoewel de Van Hoytemastraat binnen het beschermd stadsgezicht ligt, de te beschermen ensemblewaarde die in de toelichting bij het aanwijzingsbesluit is genoemd niet op die straat ziet. De raad verwijst daarvoor naar de waarderingskaart behorend bij het aanwijzingsbesluit. De raad heeft gelet daarop, net als in andere straten waar geen sprake is van dergelijke waarden, dakopbouwen mogelijk gemaakt en geen nadere voorwaarden wat betreft aansluiting of situering opgenomen.

3.2. De betreffende panden aan de Van Hoytemastraat hebben de bestemming "Gemengd - 2", de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" en de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw" en "maximum bouwhoogte (m) = 11".

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Gemengd - 2" aangewezen gronden bestemd voor:

a. detailhandel;

b. dienstverlening;

c. horeca;

d. wonen;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

Ingevolge lid 5.2, onder 5.2.1, gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:

a. de gebouwen moeten zich bevinden binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak.

b. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven.

c. van het gestelde onder b mag worden afgeweken ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw" ten behoeve van de realisatie van een dakopbouw van maximaal 3,5 m hoog, gemeten vanaf het bestaande dakvlak.

3.3. In de plantoelichting staat dat het uitgangspunt van het gemeentebestuur is dat dakopbouwen zijn toegestaan, tenzij dat stedenbouwkundig niet verantwoord is. Daarbij wordt blijkens de plantoelichting gekeken naar het straatprofiel, de binnenterreinen, de dakvorm en de ensemblewaarde. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de dakopbouwen slechts mogelijk had kunnen maken, indien daarvoor een noodzaak bestaat. Gelet op de hoogte van de bestaande bebouwing in de straat en de directe omgeving, alsmede de breedte van de straat en de binnenterreinen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dakopbouwen in zoverre stedenbouwkundig verantwoord zijn.

Wat betreft de ensemblewaarde is van belang dat de wijk Benoordenhout bij besluit van 29 oktober 1996 door de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is aangewezen tot Rijksbeschermd stadsgezicht. De toelichting en waarderingskaart bij dat besluit zijn als bijlage bij de planregels gevoegd. Op de waarderingskaart, die ter zitting in kleur is getoond, heeft de Van Hoytemastraat, in tegenstelling tot andere straten, niet de aanduiding "belangrijke bebouwing door hoge ensemblewaarde" of "bijzonder stedenbouwkundig of landschappelijk gegeven". Voor zover de Wijkvereniging betoogt dat de bebouwing in de Van Hoytemastraat dient te worden gezien als één ensemble tezamen met het Van Hoytemaplein en de Breitnerlaan, die wel een dergelijke aanduiding hebben, zodat de daar geldende waardering zich ook over de Van Hoytemastraat uitstrekt, ziet de Afdeling daar geen aanleiding voor, gelet op de afgebakende aanduidingen op de waarderingskaart. De raad heeft zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het aanwijzingsbesluit genoemde te beschermen ensemblewaarde niet op de Van Hoytemastraat van toepassing is en dat deze waarde van het beschermd stadsgezicht door het toestaan van dakopbouwen in de Van Hoytemastraat niet onevenredig zal worden aangetast. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er gelet daarop niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen om, in overeenstemming met andere straten zonder deze waarden, geen verdere voorwaarden op te nemen voor de bouw van dakopbouwen.

Het betoog faalt.

4. De Wijkvereniging betoogt verder dat de raad de planregels voor de transformatie van leegstaande kantoorgebouwen naar andere functies ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert zij aan dat een omzetting naar de functie wonen ten onrechte niet bij recht, maar slechts bij wijzigingsplan, is mogelijk gemaakt. Het systeem, met drie verschillende bestemmingen, "Kantoor - 1", "Kantoor - 2" en "Gemengd - 4", waarvan de laatste met en zonder de aanduiding "-w", is volgens de Wijkvereniging onduidelijk en in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij wijst er daarbij op dat in de twee andere bestemmingsplannen voor de wijk andere systemen zijn opgenomen. De raad heeft deze regeling slechts opgenomen als instrument voor de onderhandeling en prijsbepaling bij een omzetting naar de functie wonen, aldus de Wijkvereniging.

Tot slot betoogt de Wijkvereniging dat de wijzigingsbevoegdheden in artikel 7, lid 7.5, artikel 9, lid 9.4, en artikel 10, lid 10.4, van de planregels ten onrechte niet objectief zijn begrensd en in strijd zijn met de rechtszekerheid.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het systeem voldoende duidelijk is. De raad heeft voor een systeem met flexibiliteitsbepalingen gekozen omdat voor de betreffende kantoorgebouwen nog geen concrete initiatieven bestaan voor een functiewijziging, zodat nader akoestisch onderzoek nu nog niet mogelijk is. In plannen voor andere delen van de wijk is een ander systeem opgenomen, omdat aldaar een andere situatie ten aanzien van kantoorpanden bestaat. De genoemde wijzigingsbevoegdheden zijn volgens de raad voldoende duidelijk en objectief begrensd. De raad heeft geen aanleiding gezien meer voorwaarden te stellen.

4.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, zijn de voor "Gemengd - 4" aangewezen gronden bestemd voor:

a. cultuur en ontspanning, waaronder wordt begrepen:

1. atelier;

2. creativiteitscentrum;

3. muziekschool;

4. muziektheater;

b. dienstverlening;

c. kantoor;

d. maatschappelijk, waaronder wordt begrepen:

1. gezondheidszorg;

2. jeugd-/kinder-/naschoolseopvang, ter plaatse van de aanduiding "m";

e. sport, waaronder wordt begrepen:

1. sportcentrum;

f. wonen;

g. parkeren is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "p" toegestaan;

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

Ingevolge lid 7.4, onder b, zijn ter plaatse van de aanduiding "-w" op de plankaart woningen en andere geluidsgevoelige functies niet toegestaan.

Ingevolge lid 7.5 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot wijziging van het plan, in die zin dat de functieaanduiding "-w" van de plankaart kan worden verwijderd. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, zijn de voor "Kantoor - 1 " aangewezen gronden bestemd voor kantoor, één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, (gebouwde) parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

Ingevolge lid 9.4 kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Kantoor - 1" wijzigen in de bestemming "Gemengd - 4" met inachtneming van de bestemmingsomschrijving en bouwregels genoemd in de bestemming "Gemengd - 4", met dien verstande dat de functie wonen en andere geluidsgevoelige functies niet zijn toegestaan. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, zijn de voor "Kantoor - 2" aangewezen gronden bestemd voor kantoor, één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, (gebouwde) parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

Ingevolge lid 10.4 kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Kantoor - 2" wijzigen in de bestemming "Gemengd - 4" met inachtneming van de bestemmingsomschrijving en bouwregels genoemd in de bestemming "Gemengd - 4".

4.3. Uit de nota van zienswijzen en het verweerschrift, alsmede de toelichting van de raad ter zitting, leidt de Afdeling het volgende af. Waar gelet op mogelijke leegstand, de ligging van het kantoorpand en globaal akoestisch onderzoek een functiewijziging mogelijk zou zijn, is de bestemming "Gemengd - 4" met de aanduiding "-w" toegekend, ten behoeve van andere dan kantoorfuncties. Het gaat om vier locaties. Met de aanduiding "-w" zijn woningen en andere geluidsgevoelige functies ter plaatse uitgesloten, omdat daarvoor op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) nog nader akoestisch onderzoek moet worden verricht en mogelijk een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting moet worden vastgesteld. Ook dient bij het mogelijk maken van meer dan tien nieuwe woningen een exploitatieplan te worden vastgesteld, indien geen anterieure overeenkomst is gesloten. Ten behoeve van toekomstige concrete initiatieven voor woningen of andere geluidsgevoelige functies is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de aanduiding "-w" kan worden verwijderd. Aan gebouwen, waarvoor op basis van het globale akoestische onderzoek de verwachting is dat geen geluidsgevoelige functies mogelijk zijn, is de aanduiding "Kantoor - 1" toegekend. Die bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming "Gemengd - 4", met uitsluiting van geluidsgevoelige functies. Dit zijn gebouwen die liggen binnen het zogenoemde kantoorcluster en waarvoor het gemeentelijke beleid is gericht op het behoud van de kantoorfunctie. Aan overige kantoorgebouwen waar een gemengde bestemming bij recht niet wenselijk is, is de bestemming "Kantoor - 2" toegekend, met een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Gemengd - 4". Daarmee kunnen geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt.

4.4. Gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen onder 4.3 ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het gekozen systeem onduidelijk is of onvoldoende is gemotiveerd door de raad. Daarbij is van belang dat duidelijk is op welke wijze de raad de verschillende bestemmingen heeft toegekend, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van een globaal akoestisch onderzoek. Dat in andere bestemmingsplannen voor de wijk een andere systematiek is gehanteerd, maakt niet dat de raad in dit plan, gelet op de specifieke situatie binnen het plangebied, niet voor een ander systeem heeft mogen kiezen.

De Afdeling ziet in het aangevoerde voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten behoeve van een transformatie van kantoorpanden binnen het plangebied de functie wonen en andere geluidsgevoelige functies bij recht in plaats van bij wijzigingsbevoegdheid had dienen mogelijk te maken. De raad heeft bij zijn keuze voor wijzigingsbevoegdheden in redelijkheid rekening kunnen houden met het nader akoestisch onderzoek dat ten behoeve van dergelijke functies nodig is en waarvoor nadere gegevens nodig zijn. Niet is gebleken dat zich voor de betreffende kantoorpanden reeds initiatiefnemers hebben gemeld met concrete plannen die de raad bij de vaststelling van dit plan had dienen te betrekken. De Afdeling merkt in dat kader op dat bij de vaststelling van een wijzigingsplan dat voorziet in geluidsgevoelige functies alsnog dient te worden getoetst aan de Wgh en nader akoestisch onderzoek zal moeten worden verricht. De Afdeling ziet voor de door de Wijkvereniging ter zitting genoemde panden aan de [locaties] geen aanleiding voor een ander oordeel, nu de bestemming is toegekend op grond van globaal akoestisch onderzoek en voor die panden evenmin is gebleken van een concreet initiatief, waarvoor een woonfunctie bij recht had moeten worden onderzocht. De Wijkvereniging heeft gelet het voorgaande voorts niet aannemelijk gemaakt dat de raad aan zijn besluit om de woningen en geluidsgevoelige functies niet bij recht mogelijk te maken slechts financiële motieven ten grondslag heeft gelegd. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Gemengd - 4" door de aanduiding

"-w" in het geheel geen ruimte meer biedt voor de transformatie van kantoorpanden, nu er gelet op artikel 7, lid 7.1, van de planregels andere functies dan kantoren mogelijk zijn, die niet geluidsgevoelig zijn, zoals dienstverlening, sportvoorzieningen en bepaalde gezondheidsvoorzieningen.

Het betoog faalt.

4.5. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

De Afdeling stelt vast dat in artikel 7, lid 7.5, artikel 9, lid 9.4, en artikel 10, lid 10.4, van de planregels staat welke aanduiding kan worden verwijderd, dan wel in welke andere bestemming de bestemming kan worden gewijzigd. Daarmee is voorts duidelijk welke andere functies in dat geval mogelijk worden gemaakt. Voor de wijzigingsbevoegdheden waarbij woningen en andere geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt is als voorwaarde opgenomen dat toepassing daarvan niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheden onvoldoende duidelijk zijn of onvoldoende zijn begrensd. In het aangevoerde wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van nadere voorwaarden. Voor zover de Wijkvereniging betoogt dat de raad ten onrechte niet als voorwaarde heeft opgenomen dat met het wijzigingsplan aan de normen voor de geluidsbelasting uit de Wgh moet worden voldaan, overweegt de Afdeling dat die voorwaarde reeds rechtstreeks uit de Wgh voortvloeit en de raad die derhalve in redelijkheid niet ook in de planregels heeft hoeven opnemen. Het betoog faalt.

5. Gelet op het vorenstaande is het beroep van de Wijkvereniging ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen

6. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad ten onrechte de bij de vaststelling gewijzigde bestemming voor de Jozef Israëlslaan naar "Verkeer - Verblijfsstraat" niet heeft verwerkt in de plantoelichting. Daarin staat namelijk dat de Jozef Israëlslaan de bestemming "Straat" heeft. Zij vrezen gelet daarop voor verwarring over de bestemming.

6.1. Blijkens de elektronisch vastgestelde, juridisch bindende, verbeelding van het plan heeft de Jozef Israëlslaan de bestemming "Verkeer - Verblijfsstraat". Dat in de plantoelichting abusievelijk staat dat de Jozef Israëlslaan de bestemming "Straat" heeft, leidt niet tot het oordeel dat de bestemming rechtsonzeker is, omdat de plantoelichting geen juridisch bindend onderdeel is van het plan. Derhalve kan de toelichting niet afdoen aan de volgens het elektronisch vastgestelde plan toegekende bestemming "Verkeer - Verblijfsstraat". Het betoog faalt.

6.2. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 2] en anderen ongegrond.

Proceskosten

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013

45-715.