Uitspraak 201304957/1/R6


Volledige tekst

201304957/1/R6.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,

en

de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.M. Quakkelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het woongebied in ontwikkeling Westpolder/Bolwerk te Berkel en Rodenrijs.

3. De raad betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover [appellant] zijn bezwaren tegen de bestemming "Tuin-Erf" voor de gronden gelegen naast het perceel [locatie A] te Lansingerland in beroep heeft uitgebreid met beroepsgronden die niet al in de zienswijzen zijn aangevoerd.

3.1. De Afdeling volgt de raad hierin niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201201850/1/R4) staat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel er aan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

4. De raad betoogt dat ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) na het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden kunnen worden aangevoerd. Daarom kan volgens de raad de aanvulling van het beroep niet bij de behandeling ervan worden betrokken.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juli 2011 in zaak nr. 201009980/1/M2) verzet artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet zich niet ertegen dat een nadere onderbouwing van een tijdig ingediende beroepsgrond bij de behandeling van het beroep wordt betrokken. De Afdeling stelt vast dat het door [appellant] bij brief van 20 juni 2013 ingediende stuk geen nieuwe gronden bevat maar een onderbouwing betreft van de gronden zoals ingediend bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 30 mei 2013. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de brief van 20 juni 2013 op grond van artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing gelaten moet worden.

5. [appellant] voert aan dat het "Masterplan Westpolder/Bolwerk. Stedenbouwkundig plan" van september 2000 (hierna: het Masterplan) ten onrechte niet volledig ter inzage is gelegd.

5.1. De raad heeft ter zitting verklaard dat het Masterplan bij het ontwerpplan en het vastgestelde plan niet ter inzage is gelegd, omdat het een openbaar beleidsstuk betreft dat kan worden opgevraagd. Gelet hierop en op de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan, waarin wordt gerefereerd aan het Masterplan, behoefde het Masterplan niet met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te worden gelegd.

6. [appellant] keert zich tegen de bestemming "Tuin-Erf" voor de gronden gelegen naast het perceel [locatie A] te Lansingerland. Dit perceel ligt in een dorpslint. Hij wil op deze gronden een woning bouwen. Dit is volgens hem mogelijk, omdat de maximumsnelheid van de nabijgelegen Klapwijkseweg is aangepast van 80 km/u naar 50 km/u. [appellant] betoogt dat het beleid ten aanzien van de dorpslinten zich niet verzet tegen een bestemming die de bouw van een woning mogelijk maakt.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op grond van de Structuurvisie Lansingerland (hierna: de Structuurvisie) open plekken bescherming behoeven en dat met terughoudendheid wordt meegewerkt aan ontwikkelingen. Volgens de raad verzetten de stedenbouwkundige randvoorwaarden die zijn opgenomen in het Masterplan zich tegen een ontwikkeling op de gronden van [appellant]. De raad stelt dat het Masterplan ten aanzien van de gewenste openheid in de Leewegzone concreet is.

6.2. Op de bij de Structuurvisie behorende kaart is de Leeweg aangewezen voor "behoud cultuurhistorisch waardevolle karakter linten".

In de Structuurvisie is vermeld dat de dorpslinten belangrijke dragers van de identiteit van Lansingerland zijn. Behoud en versterking van het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de dorpslinten is derhalve uitgangspunt. Dit houdt onder andere in dat de diversiteit aan functies, bebouwingsvormen en de openheid behouden moeten blijven. De Structuurvisie vermeldt omtrent dorpslinten dat deze voor het grootste deel zijn 'uitontwikkeld'. De nog open gebieden moeten hun open karakter behouden.

De Leewegzone is in het Masterplan als buitengebied aangemerkt. Handhaving van de maatschappelijke karakteristiek van de Leeweg door het zichtbaar laten van de open weilanden en het duidelijke hoogteverschil met de Klapwijksevaart is hierin als uitgangspunt verwoord.

Op de verbeeldingskaart bij het Masterplan zijn de uitgangspunten gevisualiseerd. Ten noorden van de Leeweg is geen nieuwe bebouwing op de verbeelding geprojecteerd.

De Afdeling stelt vast dat het niet toekennen van een bouwmogelijkheid op het perceel dat ten noorden van de Leeweg is gelegen, in overeenstemming is met de Structuurvisie en het Masterplan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond gelegen voor het oordeel dat het in de Structuurvisie en het Masterplan gelegen beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad bij de vaststelling van de bestemming voor het perceel dit beleid heeft mogen hanteren. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij de beslissing niet van dit beleid af te wijken de betrokken belangen onredelijk zijn afgewogen. Het beroep van [appellant] slaagt in zoverre niet.

7. [appellant] maakt voorts aanspraak op de bestemming "Wonen" voor het perceel op de grond dat deze bestemming ook aan twee andere percelen aan de Leeweg is toegekend.

7.1. Ten aanzien van de door [appellant] bedoelde percelen aan de Leeweg is ter zitting gebleken die percelen anders dan het perceel van [appellant] in het voorgaande bestemmingsplan een bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen" hadden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat rechtsongelijkheid aan de orde is, zoals door [appellant] bedoeld.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013

433.