Uitspraak ​201210332/1/A2


Volledige tekst

​201210332/1/A2.
Datum uitspraak: 31 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Venlo,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 oktober 2012 in de zaken nrs. 12/557 en 12/558 in het geding tussen:

[wederpartij a] en [wederpartij b]

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 2 december 2011 heeft de burgemeester aan [wederpartij a] € 12.700,00 en aan [wederpartij b] € 12.000,00, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente, aan schadevergoeding toegekend.

Bij afzonderlijke besluiten van 16 maart 2012 heeft de burgemeester de door hen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 oktober 2012 heeft de rechtbank de door [wederpartij b] en [wederpartij a] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, die van 2 december 2011 herroepen en bepaald dat aan [wederpartij a] € 15.350,00 en aan [wederpartij b] € 18.000,00, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente, aan schadevergoeding wordt toegekend en deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2013, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, werkzaam in dienst van de gemeente, en [wederpartij b], bijgestaan door mr. F.K.H. van Oostveen, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De burgemeester heeft bij besluiten van 16 juli 2004 vergunning verleend voor de exploitatie van twee coffeeshops in het pand aan de Bevrijdingsweg 16 te Venlo.

2. [wederpartij a], eigenaar van de woning aan de [locatie a], en [wederpartij b], eigenaar van die aan de [locatie b], hebben bij afzonderlijke brieven van 15 april 2010 verzocht om vergoeding van de schade die zij ten gevolge van die besluiten hebben geleden. Aan de verzoeken is ten grondslag gelegd dat de exploitatie van de coffeeshops tot een waardevermindering van de woningen van € 25.000,00 heeft geleid.

3. De burgemeester heeft over de verzoeken advies gevraagd aan Tog Nederland Zuid B.V. (hierna: Tog).

In afzonderlijke adviezen van 1 november 2011 heeft Tog uiteengezet dat, rekening houdend met de daadwerkelijke ruimtelijke invloed van het verlenen van de exploitatievergunningen, de waarde van de woning aan de [locatie a] ten tijde van het inwerkingtreden van de vergunningen van € 265.000,00 naar € 247.000,00 is gedaald en die van de woning aan de [locatie b] destijds van € 300.000,00 naar € 282.000,00. Voorts is uiteengezet dat, met overeenkomstige toepassing van de forfaitaire regeling van artikel 6.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), een gedeelte van de schade, gelijk aan twee procent van de waarde van de desbetreffende woning onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade, binnen het normale maatschappelijke risico valt en voor rekening van [wederpartij a] en [wederpartij b] mag worden gelaten.

De burgemeester heeft deze adviezen aan de besluiten van 2 december 2011 ten grondslag gelegd.

4. De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij a] heeft verklaard dat hij in het verleden veel overlast heeft ondervonden van het wegrestaurant in het pand aan de [locatie c] en in het bijzonder de zware vrachtwagens die langs zijn woning van en naar het parkeerterrein reden. De overlast die hij als gevolg van de coffeeshops ondervindt bestaat voornamelijk uit de aanzienlijk toegenomen verkeersintensiteit door het aan- en afrijden van auto’s, waarop hij vanuit zijn woning, die schuin tegenover de coffeeshops is gelegen op een afstand van ongeveer veertig meter, direct zicht heeft. Daarnaast houden bezoekers van de coffeeshops zich hinderlijk op in de directe omgeving van zijn woning. Omdat aannemelijk is dat de overlast voor [wederpartij a], gezien de korte afstand tot de coffeeshops en het directe zicht daarop vanuit zijn woning, niet te verwachten was en deze bovendien een indringender vorm heeft dan die van het wegrestaurant, bestaat aanleiding het door de burgemeester toegepaste forfait van twee naar één procent te matigen, aldus de rechtbank.

Zij heeft voorts overwogen dat [wederpartij b] heeft aangevoerd dat hij ook overlast ervaart van de toegenomen verkeersintensiteit, maar andere vormen van overlast een directer nadeel opleveren. Door de ligging van zijn woning, direct naast de coffeeshops, is er directe geur- en geluidsoverlast van de bezoekers. Bovendien waait verpakkingsmateriaal vanaf het terrein van de coffeeshops en vanuit afvalcontainers op zijn perceel en wordt het doodlopende stuk van de [locatie], waaraan hij woont, door bezoekers als hangplek gebuikt. De meest ingrijpende overlast ervaart hij, doordat bezoekers via zijn perceel toegang tot de coffeeshops proberen te krijgen om de toegangscontrole te omzeilen. Omdat deze vormen en mate van overlast niet als normale maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen, waarmee [wederpartij b] rekening dient te houden, zijn aan te merken, bestaat aanleiding het door de burgemeester toegepaste forfait in zijn geval op nihil vast te stellen, aldus de rechtbank.

5. De burgemeester betoogt dat de rechtbank, door onder verwijzing naar de door [wederpartij a] en [wederpartij b] gestelde feiten en omstandigheden te oordelen dat het toepassen van de forfaitaire regeling van artikel 6.2, tweede lid, van de Wro in hun gevallen niet redelijk is, heeft miskend dat die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waardedaling van de woningen zijn betrokken en niet ook voor de omvang van het normale maatschappelijke risico van betekenis zijn.

5.1. Dat de komst van de coffeeshops in de omgeving, noch de daardoor ontstane schade, in deze omvang redelijkerwijs voor [wederpartij a] en [wederpartij b] was te verwachten, zoals zij in beroep hebben aangevoerd, laat onverlet dat die schade voor een deel binnen het normale maatschappelijke risico valt en voor dit deel niet hoeft te worden vergoed.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 5 juni 2013 in zaak nr. 201204563/1/T1/A2), is het in beginsel met het oog op de uniformiteit en de voorspelbaarheid van de eventuele vergoeding van schade aanvaardbaar dat een bestuursorgaan ten aanzien van het normale maatschappelijke risico een vaste drempel of korting of een vaste drempel in combinatie met een korting bovenop het schadebedrag toepast.

De burgemeester heeft voor het bepalen van de vergoedbaarheid van de schade aansluiting mogen zoeken bij de in artikel 6.2, tweede lid, van de Wro neergelegde drempel van twee procent van de waarde van de desbetreffende woning onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade, omdat ook die drempel berust op het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten en de aard van de toegebrachte schade overeenkomstig is. Omdat de burgemeester een drempel heeft toegepast, komt het deel van de schade dat daar bovenuit stijgt, volledig voor vergoeding in aanmerking. De relatief hoge schade van [wederpartij a] en [wederpartij b], in vergelijking tot die van anderen in de beperkte groep van omwonenden van de coffeeshops, is derhalve op zichzelf geen reden om die drempel te verlagen. De rechtbank heeft in de door [wederpartij a] en [wederpartij b] verschafte gegevens en aangevoerde omstandigheden dan ook ten onrechte grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester die drempel in hun gevallen in redelijkheid niet heeft kunnen toepassen.

Het betoog slaagt.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van de door [wederpartij a] en [wederpartij b] tegen de besluiten van 16 maart 2012 ingestelde beroepen wordt overwogen dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Voorts is er geen nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit, waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld.

7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de tegen de besluiten van 16 maart 2012 ingestelde beroepen ongegrond verklaren.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 oktober 2012 in zaken nrs. 12/557 en 12/558;

III. verklaart de door [wederpartij a] en [wederpartij b] bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013

452.