Uitspraak ​201204221/1/A4


Volledige tekst

​201204221/1/A4.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Montfoort,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 maart 2012 in zaak nr. 11/3181 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2010 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 2.2.1 van de bijlage bij het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit landbouw) op het perceel [locatie] te Montfoort.

Bij besluit van 19 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluiten van 13 juni 2012, 15 augustus 2012 en 14 september 2012 heeft het college besloten tot invordering van dwangsommen.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Montfoort, en het college, vertegenwoordigd door E. Kampen en P. Bijeman, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] exploiteert op het perceel een paardenhouderij met een mestopslag voor vaste mest. Ten aanzien van deze mestopslag heeft het college [appellant] bij besluit van 10 november 2010 onder oplegging van een dwangsom gelast de overtreding van voorschrift 2.2.1 van de bijlage bij het Besluit landbouw te beëindigen en beëindigd te houden door de vaste mest te verwijderen dan wel deze op te slaan conform voorschrift 2.2.1.

2. Ingevolge voorschrift 2.2.1 van de bijlage bij het Besluit landbouw vindt, indien vaste mest, gebruikt substraatmateriaal, afgedragen gewas of bloembollenafval gedurende een half jaar of langer wordt opgeslagen, die opslag plaats op een mestdichte vloer met opstaande randen of een ten minste gelijkwaardige voorziening. Uitzakkend vocht kan niet in contact treden met de bodem en het oppervlaktewater en wordt bewaard in een vloeistofdichte opslagruimte of vloeistofdichte voorziening.

Ingevolge voorschrift 2.2.2 van de bijlage bij het Besluit landbouw vindt, indien vaste mest, gebruikt substraatmateriaal, afgedragen gewas of bloembollenafval langer dan twee weken, maar korter dan een half jaar op een locatie wordt opgeslagen, de opslag in elk geval plaats boven een absorberende laag met een dikte van ten minste 0,15 meter en een organische stofgehalte van ten minste 25%, en zodanig dat contact met hemelwater zoveel mogelijk wordt voorkomen. Indien de opgeslagen vaste mest, het gebruikt substraatmateriaal, het afgedragen gewas of het bloembollenafval wordt verwijderd, wordt de absorberende laag eveneens verwijderd.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat overtreding van voorschrift 2.2.1 niet aan het handhavingsbesluit ten grondslag kan worden gelegd, omdat dit voorschrift niet van toepassing was op de mestopslag op zijn perceel. Volgens hem gaat het om opslag van mest korter dan een half jaar, omdat de mest minstens tweemaal per jaar wordt afgevoerd. [appellant] stelt dat hij daarom slechts de in voorschrift 2.2.2 voorgeschreven voorziening ter bescherming van de bodem bij opslag korter dan een half jaar behoefde te treffen.

3.1. De voorschriften 2.2.1 en 2.2.2 van de bijlage bij het Besluit landbouw dienen ter bescherming van de bodem bij de opslag van vaste mest, gebruikt substraatmateriaal, afgedragen gewas of bloembollenafval. De in voorschrift 2.2.2 opgenomen voorziening moet worden getroffen indien dergelijke stoffen langer dan twee weken maar korter dan een half jaar op een locatie worden opgeslagen. Indien opslag van dergelijke stoffen plaatsvindt gedurende een periode van een half jaar of langer moet de voorziening van voorschrift 2.2.1 of een ten minste gelijkwaardige voorziening worden getroffen.

Vast staat dat [appellant] een vaste plek op het perceel, in ieder geval sinds 2007, gebruikt voor de opslag van vaste mest. Nu het gaat om een opslagplaats die reeds enkele jaren in gebruik is, diende aan de eisen van voorschrift 2.2.1 te worden voldaan. Daaraan doet niet af dat, naar [appellant] stelt, de mest regelmatig wordt afgevoerd, waarna weer nieuwe mest wordt opgeslagen. Voorschrift 2.2.1 is van toepassing als een plek op een perceel gedurende ten minste een half jaar wordt gebruikt voor de opslag van stoffen als bedoeld in dat voorschrift. Daarbij maakt het niet uit of het gedurende die periode gaat om dezelfde mest of dat de mest tussentijds wordt vervangen door andere mest. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat voorschrift 2.2.1 van toepassing is op de mestopslag van [appellant].

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de op zijn perceel ten behoeve van de opslag van mest gerealiseerde voorziening niet kan worden aangemerkt als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in voorschrift 2.2.1 van de bijlage bij het Besluit landbouw. Daartoe voert hij aan dat de mest wordt opgeslagen op een dichte puinlaag die geen vocht doorlaat en dat verontreinigd water onder de vaste mest met een automatisch werkende klokpomp wordt weggepompt en regelmatig wordt afgevoerd.

4.1. Voorschrift 2.2.1 van de bijlage bij het Besluit landbouw bepaalt dat de opslag van mest op een mestdichte vloer met opstaande randen moet plaatsvinden of dat een daaraan gelijkwaardige voorziening wordt gerealiseerd. Van een puinlaag staat volgens het college niet op voorhand vast dat deze mestdicht is. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de puinlaag die is aangebracht op zijn perceel mestdicht is. Gelet daarop heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de op zijn perceel gerealiseerde voorziening gelijkwaardig is aan een mestdichte vloer met opstaande randen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.

Het betoog faalt.

5. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en de door het college bij hem opgewekte verwachtingen.

5.1. Reeds omdat [appellant] dit betoog niet heeft onderbouwd, kan dit niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

Het betoog faalt.

De invorderingsbesluiten

6. Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de invorderingsbesluiten van 13 juni 2012, 15 augustus 2012 en 14 september 2012, nu deze door [appellant] worden betwist, geacht mede onderwerp te zijn van dit geding.

7. [appellant] betoogt dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd. Daartoe voert hij aan dat voorschrift 2.2.1 van de bijlage bij het Besluit landbouw niet van toepassing is op de op zijn perceel ten behoeve van de opslag van mest gerealiseerde opslagvoorziening en dat die voorziening voldoet aan de eisen van dat voorschrift. Voorts voert hij aan dat uit het controleverslag van 12 juli 2012 niet blijkt dat een overtreding is geconstateerd.

7.1. Onder 3.1. en 4.1. is reeds overwogen dat voorschrift 2.2.1 van toepassing is op de mestopslag.

De beroepsgrond faalt in zoverre.

7.2. De controle van 12 juli 2012 ligt ten grondslag aan het invorderingsbesluit van 14 september 2012. Uit het controleverslag en de daarbij gevoegde foto's blijkt dat de mestopslag nog aanwezig was zoals ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom. Gelet daarop en op de overige verslagen van de controles van 7 december 2011, 19 maart 2012, 24 mei 2012 en 28 juni 2012 staat vast dat de mestopslag ten tijde van die controles nog aanwezig was en dat deze niet in overeenstemming met voorschrift 2.2.1 was gebracht, zodat [appellant] op die tijdstippen niet aan de last onder dwangsom heeft voldaan. Derhalve zijn dwangsommen verbeurd en was het college bevoegd die dwangsommen in te vorderen.

De beroepsgrond faalt ook in zoverre.

Slotoverwegingen

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De van rechtswege ontstane beroepen tegen de besluiten van 13 juni 2012, 15 augustus 2012 en 14 september 2012 zijn ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart de beroepen tegen de besluiten van 13 juni 2012, 15 augustus 2012 en 14 september 2012 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

163-687.