Uitspraak 201202449/1/A2


Volledige tekst

201202449/1/A2.
Datum uitspraak: 3 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Marskramer B.V., gevestigd te Gouda,
2. het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2012 in zaak nr. 10/610 in het geding tussen:

De Marskramer

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2009 heeft het college een verzoek van De Marskramer om nadeelcompensatie als gevolg van het project Fonteyne in de binnenstad van Vlissingen afgewezen.

Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het college het door De Marskramer daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 februari 2012 heeft de rechtbank het door De Marskramer daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben het college en De Marskramer hoger beroep ingesteld.

Het college en de Marskramer hebben ieder een verweerschrift ingediend.

Het college en de Marskramer hebben ieder nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2012, waar De Marskramer, vertegenwoordigd door mr. C.M.M. van Mil, advocaat te Amsterdam, vergezeld door A.T. Lindhout en drs. E. van der Schans, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, vergezeld door W.J.C. Vael en J. Francke, beiden werkzaam bij de gemeente, en door drs. P.A.J.M. van Bragt, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 13 maart 2013 in zaak 201202449/1/T1/A2 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit op bezwaar van 24 juni 2010 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brief van 17 mei 2013 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak het besluit van 24 juni 2010 nader gemotiveerd.

Bij brief van 10 juni 2013 heeft De Marskramer een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college, nu het geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de overweging van de rechtbank dat ten onrechte de BTW bij de schadebedragen is betrokken, de omvang van de geleden schade opnieuw dient te berekenen. Voor de beoordeling van de vergoedbaarheid van de schade dient het college De Marskramer opnieuw de gelegenheid te bieden gegevens over te leggen die het college in staat stellen het geleden nadeel van het winkelfiliaal aan de Lange Zelke af te zetten tegen de omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten van De Marskramer in de schadeperiode. Indien De Marskramer nalaat deze gegevens binnen drie weken na het verschijnen van de tussenuitspraak te verstrekken, kan het college uitgaan van de geconsolideerde jaarrekening van Blokker Holding B.V. en de daarin vermelde omzetten en brutowinsten.

2. Het college heeft het besluit van 24 juni 2010 onder verwijzing naar het advies van de SAOZ van 7 mei 2013 nader gemotiveerd. Daarin heeft het college uiteengezet dat De Marskramer door de SAOZ herhaaldelijk in staat is gesteld de zojuist omschreven gegevens te verstrekken. De bij brief van 2 april 2013 overgelegde gegevens verschaffen onvoldoende inzicht in de omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten van De Marskramer in de schadeperiode. Nu De Marskramer bij e-mailbericht van 18 april 2013 heeft aangegeven geen aanvullende gegevens te verschaffen, ziet het college geen aanleiding tot wijziging van de conclusie dat de door het filiaal geleden schade aan de Lange Zelke minder dan 1% van de omzet op jaarbasis bedraagt indien deze wordt afgezet tegen de totale omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten van de Blokker Holding B.V. en niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts heeft het college aangegeven dat de ten aanzien van het BTW-aspect gewijzigde schadeberekening per saldo niet leidt tot voor De Marskramer gunstigere uitkomsten.

2.1. Vast staat dat De Marskramer niet is ingegaan op het verzoek van de SAOZ aanvullende gegevens te verstrekken, die het college in staat stellen het geleden nadeel van het winkelfiliaal af te zetten tegen de omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten van De Marskramer in de schadeperiode. Gelet op hetgeen in de tussenspraak is overwogen, kon het college derhalve uitgaan van de geconsolideerde jaarrekening van Blokker Holding B.V. en de daarin vermelde omzetten en brutowinsten voor de beoordeling of het geleden nadeel binnen het normale ondernemersrisico valt. Dat, zoals De Marskramer in haar zienswijze aanvoert, de relatieve omvang van de schade bij gebruikmaking van de cijfers van De Marskramer tot een andere conclusie zal leiden, doet niet af aan deze conclusie, nu De Marskramer ervoor heeft gekozen deze stelling niet te onderbouwen door middel van het overleggen van de gevraagde gegevens. Voorts heeft De Marskramer de gewijzigde schadeberekening niet bestreden.

3. De slotsom is dat de rechtsgevolgen van het besluit van 24 juni 2010 in stand kunnen worden gelaten, nu het college toereikend heeft gemotiveerd dat het door De Marskramer geleden nadeel zodanig gering is dat dit nadeel niet kan worden geacht het normaal ondernemersrisico van De Marskramer te hebben overschreden.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van De Marskramer ongegrond;

II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2012 in zaak nr. 10/610, voor zover de rechtbank het besluit van 24 juni 2010 heeft vernietigd omdat het college ten onrechte niet zou zijn uitgegaan van alleen de omzetten van het winkelfiliaal aan de Lange Zelke voor de beoordeling of het geleden nadeel binnen het normale ondernemersrisico valt;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit van 24 juni 2010 in stand blijven.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013

299.