Uitspraak 201208660/1/R1


Volledige tekst

201208660/1/R1.
Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2012, kenmerk 2012/30299, heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het inpassingsplan "Buitenring Parkstad Limburg 2012".

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201207642/1/R1 ter zitting behandeld op 11 en 12 maart 2013, waar [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door onder meer mr. H.J.M. Besselink en mr. J.A. Spee, beiden advocaat te 's-Gravenhage, en ir. J.F.M. de Vreeze, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. Het besluit hogere waarden heeft betrekking op vier woningen in de gemeenten Schinnen en Brunssum waar zich vanwege de aanleg van de provinciale weg Buitenring Parkstad Limburg (hierna: BPL) en de Nutherweg, alsmede de reconstructie van de Allee te Amstenrade een hogere geluidsbelasting op de gevels zal voordoen.

2. Op het besluit tot vaststelling van hogere waarden is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing.

Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, zoals dit luidde ten tijde van belang, vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

3. [appellant sub 1] richt zich tegen het besluit van het college waarbij voor een aantal woningen hogere waarden zijn vastgesteld. Voor de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] te Landgraaf is bij dit besluit geen hogere waarde vastgesteld. Een eerder bij besluit van 7 oktober 2010 door het college vastgestelde hogere waarde van 49 dB voor de woning van [appellant sub 1] is in rechte onaantastbaar.

3.1. Het ontwerp van het besluit is blijkens de kennisgeving met ingang van 1 mei 2012 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 11 juni 2012. [appellant sub 1] heeft geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht bij het college.

3.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan beroep slechts worden ingesteld door de belanghebbende die over het ontwerpbesluit tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Hiervan is niet gebleken.

3.3. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.

4. Ook [appellant sub 2] richt zich tegen het besluit van het college. Voor de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] te Brunssum is geen hogere waarde vastgesteld. [appellant sub 2] betoogt dat in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met het bestaan van een rookgaskanaal in zijn woning en met de mogelijke gevolgen hiervan voor het binnenklimaat van zijn woning vanwege het binnendringen van geluiden via dit rookkanaal. Het is volgens hem zeer aannemelijk dat daarom het geluidsniveau in zijn woning de maximale grens van 33 dB zal overschrijden.

4.1. De woning van [appellant sub 2] is gelegen aan de [locatie 2] te Brunssum en ligt in de geluidszone van de BPL die ter plaatse als nieuwe weg zal worden aangelegd. Volgens het akoestisch onderzoek zal de geluidsbelasting vanwege de BPL op de gevel van de woning van [appellant sub 2] maximaal 52 dB bedragen en na het treffen van geluidbeperkende maatregelen, bestaande uit de aanleg van een dunne deklaag B over een lengte van 1.000 m, maximaal 47 dB. Dit is lager dan de ingevolge artikel 82 van de Wgh bij de aanleg van een nieuwe weg geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

4.2. Ingevolge artikel 1.5, derde lid, van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt de geluidsbelasting ter plaatse van de gevel van de woning bepaald waarbij slechts rekening wordt gehouden met het op de gevel invallend geluid. Met eventueel via de schoorsteen invallend geluid hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden.

Voor de geluidsbelasting binnen een woning geldt het bepaalde in artikel 111, tweede lid, van de Wgh, zoals dit luidde ten tijde van belang, dat moet worden bevorderd dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt. Uit de systematiek van de Wgh volgt dat eerst na vaststelling van hogere waarden als bedoeld in artikel 83 dient te worden bepaald of, mogelijk in verband met een slechte gevelisolatie, op grond van artikel 111, tweede lid, maatregelen moeten worden getroffen om te bewerkstelligen dat de binnenwaarde ten hoogste 33 dB bedraagt. De gevelisolatie dan wel de binnenwaarde van woningen speelt bij het vaststellen van hogere waarden geen rol. Reeds hierom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek, voor zover dit niet ziet op de gevelisolatie dan wel de binnenwaarde van de woning van [appellant sub 2], niet voldoet aan de Wgh.

4.3. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

4.4. Gelet hierop behoeft het betoog van het college dat artikel 1.9 van de Chw met betrekking tot het beroep van [appellant sub 2] aan de vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat, geen bespreking.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013

371-634.