Uitspraak 201110983/1/T1/R3


Volledige tekst

201110983/1/T1/R3.
Datum uitspraak: 10 april 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

1. Belangenvereniging Wijk 't Slot, gevestigd te Veldhoven,
2. [appellant sub 2], wonend te Veldhoven,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Veldhoven,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Aansluiting Kruisstraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de Vereniging en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging, [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2012, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], mr. Q.W.J. de Ruijter en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door N. Ramaekers, wethouder, J. IJff, M. Foederer en P. Konings, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van Michels tegen het besluit van 27 september 2011 afgesplitst en de behandeling hiervan voortgezet onder zaak nr. 201110983/3/R3.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Crisis- en herstelwet

2. Nu het plan mede voorziet in een nieuwe weg is, gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met categorie 3, onder 3.4, van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, zoals dat luidde ten tijde van belang, van toepassing op het besluit tot vaststelling van het plan.

Ontvankelijkheid

3. Het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied", berust niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals die luidden ten tijde van belang, wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. Het ontwerpplan heeft ter inzage gelegen van 1 juli 2011 tot en met 11 augustus 2011. [appellant sub 2] heeft op 1 juli 2011 een schriftelijke zienswijze naar voren gebracht. Voorts heeft hij op 11 juli 2011 een mondelinge zienswijze naar voren gebracht en is hij een van de indieners van de zienswijze van 1 augustus 2011. Deze zienswijzen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" en kunnen niet worden aangemerkt als gericht tegen de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied" op het plandeel met de bestemming "Groen". Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, zoals die luidden ten tijde van belang, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een plan, voor zover dit beroep de vaststelling van planonderdelen betreft die de belanghebbende in een tijdig tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zodanige zienswijze in te brengen. Deze omstandigheid doet zich hier niet voor.

Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied", niet-ontvankelijk.

Formeel

4. [appellant sub 2] voert aan dat de raad ten onrechte geen contact met hem heeft opgenomen voorafgaand aan het plan, terwijl dit wel is toegezegd.

5. De Afdeling overweegt dat ingevolge de Wro de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het bieden van inspraak geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro geregelde procedure, kan het bezwaar dat fouten zouden zijn gemaakt in de fase van inspraak in het plan, in beginsel geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Niet is gebleken dat fouten zijn gemaakt in de procedure op grond van de Wro. Daarbij is van belang dat [appellant sub 2] zowel schriftelijk als mondeling een zienswijze heeft ingediend. Het betoog faalt.

6. De Vereniging en [appellant sub 2] voeren aan dat het luchtkwaliteitsonderzoek ten onrechte niet met het ontwerpplan ter inzage is gelegd. [appellant sub 2] voert verder aan dat het addendum bij het akoestisch onderzoek evenmin ter inzage is gelegd.

6.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

Ingevolge artikel 3:14, eerste lid, van de Awb vult het bestuursorgaan de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens.

7. Gebleken is dat het rapport "Luchtkwaliteitsonderzoek Veldhoven - Schone lucht in een groeiende omgeving" van de Milieudienst regio Eindhoven, waar de raad in de toelichting op wijst, in 2006 is vastgesteld en een openbaar beleidsstuk betreft dat ziet op het hele grondgebied van de gemeente Veldhoven. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het met het ontwerpplan ter inzage had dienen te worden gelegd, omdat het geen op de zaak betrekking hebbend stuk is. De raad heeft derhalve in zoverre niet gehandeld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb.

7.1. Het ontwerpplan heeft ter inzage gelegen van 1 juli 2011 tot en met 11 augustus 2011. Het addendum bij het akoestisch onderzoek dateert van 28 juli 2011. De Afdeling overweegt dat het addendum is aan te merken als een nieuw relevant stuk als bedoeld in artikel 3:14, eerste lid, van de Awb, nu het een correctie is op het mede ten behoeve van het ontwerpplan verrichte akoestische onderzoek. Nu de raad het addendum niet bij de ter inzage gelegde stukken heeft gevoegd, heeft hij in zoverre gehandeld in strijd met artikel 3:14, eerste lid, van de Awb, dat aanvulling van de ter inzage gelegde stukken in dit geval voorschrijft.

De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 1.5, eerste lid, van de Chw, zoals dit luidde ten tijde van belang. Daartoe wordt overwogen dat [appellant sub 2] niet is benadeeld. Het college heeft het addendum opgestuurd aan de bewoners van woningen waarvoor een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in verband met het plan zou worden verleend, waaronder [appellant sub 2]. [appellant sub 2] heeft dit addendum binnen de termijn in zijn mondelinge zienswijze betrokken. Voorts is niet aannemelijk dat derden vanwege de gebrekkige terinzagelegging hebben afgezien van het naar voren brengen van een zienswijze. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het addendum een beperkte correctie op het ter inzage gelegde akoestisch onderzoek betreft.

Inhoudelijk

8. De Vereniging en [appellant sub 2] betogen dat de raad het plandeel met de bestemming "Verkeer" ten behoeve van een nieuwe rotonde en nieuwe weg ten onrechte heeft vastgesteld.

Vertrouwensbeginsel

9. De Vereniging en [appellant sub 2] voeren aan dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel. In 1995 is bij de oplevering van de woonwijk toegezegd dat afschermende bebouwing zou worden opgericht en dat het een geluidsluwe wijk zou worden. [appellant sub 2] voert verder aan dat de gemeente zich in de verkoopovereenkomst heeft verplicht om tot op 3 m van zijn woning een groenstrook aan te leggen.

9.1. De Afdeling overweegt dat de Vereniging en [appellant sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat in het plangebied in geen andere ontwikkeling dan afschermende bebouwing zou worden voorzien. De omstandigheid dat vanuit de gemeente in 1995 bij de oplevering van de wijk het voornemen is geuit voor deze afschermende bebouwing en een geluidsluwe wijk, is daartoe onvoldoende. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders of ambtenaren van de gemeente, maar bij de raad. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Over de door [appellant sub 2] gestelde contractuele verplichting van de gemeente jegens hem om een groenstrook tot 3 m van zijn woning aan te leggen, wordt overwogen dat [appellant sub 2] deze verplichting niet aannemelijk heeft gemaakt. De Afdeling merkt overigens op dat, wat daarvan ook zij, aan de gronden waar volgens [appellant sub 2] de groenstrook dient te komen, de bestemmingen "Groen" en "Verkeer" zijn toegekend, waarbinnen groenvoorzieningen mogelijk zijn. Het betoog faalt.

Geluid

10. De Vereniging en [appellant sub 2] voeren aan dat niet aan de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) kan worden voldaan ter plaatse van de woning van [appellant sub 2] en de overige woningen in de wijk. Zij voeren aan dat het akoestisch onderzoek ondeugdelijk is.

[appellant sub 2] betoogt verder dat onvoldoende vaststaat dat aan de binnenwaarde van 33 dB voor zijn woning kan worden voldaan.

[appellant sub 2] voert verder aan dat de raad in strijd met artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) de rijstroken en de as van de weg niet heeft aangegeven in het plan. Daardoor maakt het plan de aanleg van de weg op kortere afstand van zijn woning mogelijk, dan waarnaar onderzoek is verricht.

10.1. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wgh, zoals dit luidde ten tijde van belang, heeft een weg een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

a. in stedelijk gebied:

(…)

2°. Voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 m. (…)

Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wgh worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen binnen die zone de waarden in acht genomen die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, worden in afwijking van het eerste lid bij de vaststelling van een bestemmingsplan hogere waarden in acht genomen, voor zover met toepassing van artikel 83, 85 of 100a voor de vaststelling van het bestemmingsplan zodanige waarden zijn vastgesteld.

Ingevolge artikel 77, eerste lid, wordt bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 vanwege het college van burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;

b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden, die ingevolge artikel 82 of artikel 100 als ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.

Ingevolge het tweede lid, heeft indien wordt overwogen toepassing te geven aan artikel 83, 85 of 100a het akoestisch onderzoek tevens betrekking op de doeltreffendheid van de maatregelen om te voldoen aan de vast te stellen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

11. Ten behoeve van het project is een akoestisch onderzoek verricht door SRE Milieudienst, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Reconstructie Slot Oost" van 9 juni 2011 (hierna: het rapport). Ten behoeve van dit rapport is door SRE Milieudienst het addendum van 28 juli 2011 opgesteld waarbij een tweetal punten nader is onderzocht. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders op 16 september 2011 op grond van artikel 83 van de Wgh hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de nieuwe weg en de Peter Zuidlaan vastgesteld voor een aantal woningen aan de Kruisstraat en het Gareel, waaronder de woning van [appellant sub 2].

11.1. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat het rapport en het addendum ondeugdelijk zijn, nu daarin is uitgegaan van onjuiste verkeersintensiteiten, onjuiste percentages vrachtverkeer en een onterechte aftrek van 5 dB, en nu geluidsreducerende maatregelen onvoldoende zijn onderzocht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een andere oordeel dan in de uitspraak van heden in zaak nr. 201113404/T1/1/R3 over het voornoemde besluit van het college. De Afdeling ziet in deze betogen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van het rapport kon uitgaan.

Wat betreft het betoog van de Vereniging dat in het addendum ten opzichte van het rapport onlogische veranderingen zijn opgetreden, overweegt de Afdeling dat uit het rapport volgt dat voor de berekeningen gebruik is gemaakt van Standaard Rekenmethode II, zoals vermeld in bijlage 3 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, zoals dit luidde ten tijde van belang, en zoals voorgeschreven in de Wgh. Nu niet is gebleken dat in het addendum een andere rekenmethode is gebruikt of andere dan de daarin genoemde variabelen zijn gewijzigd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van de juistheid van het addendum heeft kunnen uitgaan.

Over de binnenwaarde van de woning van [appellant sub 2] wordt overwogen dat op grond van artikel 111, tweede lid, van de Wgh, zoals dit luidde ten tijde van belang, zal moeten worden voldaan aan een binnenwaarde van 33 dB. Het college heeft in het kader van het voornoemde besluit tot vaststelling van een hogere waarde voor de woning van [appellant sub 2] te kennen gegeven gevelmaatregelen te zullen nemen om deze binnenwaarde te waarborgen. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen maatregelen mogelijk zijn om aan de binnenwaarde te voldoen. Het betoog faalt.

11.2. De Afdeling heeft in de uitspraak van heden over het besluit van het college van burgemeester en wethouders tot het vaststellen van hogere waarden voorts overwogen dat dit besluit, voor zover het betreft de vaststelling van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van de woning aan het Gareel 30, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, nu ten onrechte geen berekeningen zijn verricht voor een hoogte van 1,5 m, en heeft het college op voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, opgedragen het geconstateerde gebrek te herstellen. Gelet daarop ziet de Afdeling aanleiding de behandeling van de beroepsgrond dat niet aan de ingevolge de Wgh geldende normen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan worden voldaan, aan te houden tot de einduitspraak, wanneer ook de einduitspraak in die zaak zal worden gedaan.

11.3. Ingevolge artikel 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, geeft het bestemmingsplan, voor zover de uitvoering van de Wgh zulks vereist, aan: de functie van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel of het aantal rijstroken daarvan dan wel de as van de weg waarmee gerekend is, bedoeld in artikel 74 van de Wgh, zoals dat luidde ten tijde van belang.

11.4. In de plantoelichting is een ontwerp van de inrichting van de voorziene nieuwe weg opgenomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de weg volgens deze inrichting zal worden aangelegd. Daarbij is aan de zijde van de woning van [appellant sub 2] een fietspad voorzien met daarnaast de weg met twee rijstroken. Uit het rapport van het akoestisch onderzoek volgt dat van dit ontwerp van de inrichting van de weg is uitgegaan. In de planregels is voor gronden met de bestemming "Verkeer" echter geen bepaling opgenomen over het aantal rijstroken. Evenmin is een dwarsprofiel voorgeschreven of de locatie van de as van de weg in het plan opgenomen. De Afdeling overweegt dat gelet hierop en op de omvang van het plandeel met de bestemming "Verkeer" het plan niet uitsluit dat de weg op kortere afstand van de woning van [appellant sub 2] wordt aangelegd, op de locatie waar volgens het inrichtingsontwerp een fietspad komt. De gevolgen voor de geluidsbelasting van deze andere, planologisch mogelijk gemaakte, inrichting van de weg zijn echter niet onderzocht, nu een dergelijke inrichting niet is beoogd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad op grond van artikel 3.3.1, eerste lid, onder b, van het Bro in het plan het aantal rijstroken, de as van de weg of een dwarsprofiel had dienen op te nemen. Het plan is in zoverre genomen in strijd met genoemd artikel uit het Bro.

Luchtkwaliteit

12. [appellant sub 2] voert aan dat met het plan de luchtkwaliteit onaanvaardbaar zal verslechteren en dat ten onrechte geen luchtkwaliteitsonderzoek is verricht. De Vereniging voegt daaraan toe dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de voorziene verkeerslichten en het stilstaande verkeer op de nieuwe weg en met de verkeersstromen in de Heistraat en op de N2/A2.

12.1. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, maken bestuursorganen bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, welke uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:

a. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;

(…)

12.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de luchtkwaliteit ter plaatse is beoordeeld aan de hand van het rapport "Luchtkwaliteitsonderzoek Veldhoven - Schone lucht in een groeiende woonomgeving" uit 2006 en de concentratie- en depositiekaarten Nederland, beschikbaar gesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en milieu. Daaruit volgt volgens de raad dat de concentraties in 2020 onder de grenswaarden liggen. In de toelichting staat voorts dat naar aanleiding van zienswijzen een berekening is verricht met het "worst case" scenario, waaruit volgt dat de concentraties PM10 en stikstofdioxide onder de grenswaarden blijven. De raad stelt zich verder op het standpunt dat de invloed van wegen in de omgeving in het achtergrondniveau is meegenomen.

De Afdeling overweegt dat de Vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet via het achtergrondniveau bij de berekeningen rekening is gehouden met de invloed van andere bestaande wegen in de omgeving en voorziene wijzigingen daaraan op de luchtkwaliteit. Gelet op de verrichte berekeningen heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer. Wat betreft het betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met verkeerslichten, overweegt de Afdeling dat de raad naar aanleiding van dit betoog alsnog een controleberekening heeft verricht waarbij is uitgegaan van stagnerend verkeer en waaruit volgt dat ook indien daarvan wordt uitgegaan aan de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer wordt voldaan. De betogen falen.

Alternatieven

13. De Vereniging en [appellant sub 2] voeren aan dat de raad niet in redelijkheid voor het onderhavige wegtracé heeft kunnen kiezen, nu alternatieven bestaan die verkeerskundig mogelijk zijn en die het woon- en leefklimaat in de omgeving in mindere mate doen verslechteren.

13.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft de nieuwe weg mogelijk gemaakt in verband met het verbeteren van de huidige ongewenste verkeerssituatie ter plaatse, die nog slechter zal worden door de wijzigingen aan omliggende wegen en de nieuwe aansluiting op de A2. Door de voorziene aansluiting zal het woon- en leefklimaat van een groot aantal bewoners van Veldhoven verbeteren. Wat betreft het voorgestelde alternatieve tracé voor de weg, heeft de raad gesteld dat dit tracé niet mogelijk is, nu daarmee de aansluiting van de nieuwe weg op de Heistraat/Meerenakkerweg, mede vanwege de inrit naar het garagebedrijf en het benzinestation aan de Heistraat 31, te complex wordt en daardoor verkeersonveilig. Voorts worden in die variant volgens de raad de bochten te scherp en de opstelruimte voor de stoplichten te beperkt, waardoor verkeersopstoppingen zullen ontstaan, hetgeen de overlast voor omwonenden slechts zal vergroten. Het opschuiven van de rotonde naar het noorden is volgens de raad niet mogelijk door ruimtegebrek en een T-splitsing geeft niet de vereiste verkeersveiligheid. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande en de door de raad op dit punt gegeven toelichting ter zitting geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorgestelde alternatieve tracé niet reëel is. De raad heeft voorts in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die worden gediend met de nieuwe weg, dan aan het belang van [appellant sub 2] en de Vereniging bij een gelijkblijvende situatie.

Plangrenzen

14. [appellant sub 2] voert aan dat de plangrens ten onrechte op zijn perceelsgrens ligt en zeer dicht bij bestaande bebouwing.

14.1. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het plangebied overeenkomt met het gebied waar ontwikkelingen zijn voorzien en niet is gebleken dat buiten dat gebied, ter plaatse van de woning van [appellant sub 2], planologische ontwikkelingen zijn voorzien die zodanig samenhangen met het plan dat dit gebied in het plan had dienen te worden opgenomen. De omstandigheid dat [appellant sub 2] gevolgen zal ondervinden van de voorziene ontwikkelingen in het plan is voor een dergelijke samenhang onvoldoende. Het betoog faalt.

Externe veiligheid

15. [appellant sub 2] voert aan dat problemen zullen ontstaan met de externe veiligheid vanwege vervoer van gevaarlijke stoffen en het tankstation aan de Heistraat 31.

15.1. In de plantoelichting is in paragraaf 4.4 ingegaan op het aspect externe veiligheid. Hierin staat dat de weg geen functie krijgt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen naar het tankstation. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het transport naar het tankstation niet over de nieuwe weg gaat, nu in de directe omgeving grotere wegen liggen die naar het tankstation leiden en de nieuwe weg slechts naar de achterliggende wijk leidt. Gelet daarop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de nieuwe weg zal plaatsvinden. Over het tankstation met LPG staat in de toelichting verder dat dit tankstation geen problemen oplevert, omdat geen gevoelige bestemmingen in het plan worden mogelijk gemaakt. Wel is de contour van dit tankstation op de verbeelding opgenomen middels de aanduiding "veiligheidszone - lpg" met bijbehorende beschermende bouw- en gebruiksregels. Gelet daarop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het tankstation in zoverre niet in de weg staat aan de vaststelling van het plan. Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

16. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak het onder 11.4 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en in overeenstemming met artikel 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, de as van de weg, het aantal rijstroken of een dwarsprofiel van de weg in het plan op te nemen. Bij de voorbereiding van het te nemen besluit tot wijziging hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het besluit tot wijziging van het plan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld. De raad dient voorts de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.

17. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de raad van de gemeente Veldhoven op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen

1. met inachtneming van overweging 16, in overeenstemming met artikel 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, de as van de weg, het aantal rijstroken of een dwarsprofiel van de weg in het plan op te nemen;

2. het besluit tot wijziging van het plan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen en

3. de Afdeling de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013

45-715.