Uitspraak 201205606/1/R3


Volledige tekst

201205606/1/R3.
Datum uitspraak: 27 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
2. [appellant sub 2], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,

en

de raad van de gemeente Reusel-de Mierden,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Hasselt II" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2013, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en de raad, vertegenwoordigd door G. Leeuw en M. Verkooijen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

2. Het plan voorziet, in aansluiting op de reeds gebouwde woningen op basis van het bestemmingsplan "Hasselt I", in ongeveer 45 nieuwe woningen en een gezondheidscentrum aan de zuidwestzijde van de kern van Lage Mierde.

Ontvankelijkheid

3. De raad betoogt dat de beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, voor zover het betreft de beroepsgronden over het woningbouwprogramma, de afstand van de woningen tot het bedrijventerrein Koningshoek, natuurbescherming, luchtkwaliteit en geluidhinder, omdat deze beroepsgronden niet steunen op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

3.1. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. In hun zienswijzen hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich gericht tegen de in het ontwerp van het plan voorziene ontwikkelingen als zodanig. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure naar voren zijn gebracht. Gelet hierop zijn de beroepen geheel ontvankelijk.

Goede procesorde

4. Over het betoog van [appellant sub 1] dat de door de raad kort voor de zitting ingediende stukken wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten, overweegt de Afdeling dat uit artikel 8:58, eerste lid, van de Awb volgt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Hoewel strikt genomen aan deze termijn is voldaan, is de Afdeling in dit geval van oordeel dat deze rapporten, gelet op hun aard en omvang, evenwel wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten. Daarbij is van belang dat deze technische waterhuishoudkundige rapporten dateren van 21 november 2012 en niet is gebleken van een reden waarom deze niet eerder door de raad konden worden ingediend, zodat [appellant sub 1] nog in staat was geweest om op deze rapporten tijdig en adequaat te kunnen (laten) reageren. De Afdeling laat deze rapporten derhalve buiten beschouwing.

Inhoudelijk

5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld, nu er volgens hen geen behoefte is aan de voorziene woningen. Zij wijzen in dit verband op de gemeentelijke woningbouwstrategie en het regionale woningbouwprogramma. Daarnaast voeren zij aan dat het plan in strijd is met de provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (hierna: de Structuurvisie) en dat in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening 2011) de plantoelichting geen verantwoording bevat over regionale afspraken over woningbouw.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen dat het plan zal leiden tot een toename van wateroverlast in de omgeving. De waterhuishoudkundige onderbouwing van het plan is volgens hen ondeugdelijk. De raad heeft ingestemd met de voorgestelde maatregelen uit het door [appellant sub 1] ingediende waterhuishoudkundige rapport, maar niet is verzekerd dat deze maatregelen ook zullen worden getroffen voordat de woningen worden gebouwd.

Verder is het gebruikte natuuronderzoek uit 2007 gedateerd en stelt de raad zich ten onrechte op het standpunt dat het plan niet zal leiden tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Kempenland-West.

Zij stellen dat dit gebied dichter bij het plangebied ligt dan in het onderzoek staat en dat het plan tot een toename van verkeer en stikstof zal leiden, terwijl de stikstofdepositie in dit gebied al hoog is. Bij de voorbereiding van het plan hadden daarom een passende beoordeling en een milieueffectrapport moeten worden opgesteld.

Voorts betogen zij dat wat betreft het nabijgelegen bedrijventerrein Koningshoek het plan niet voldoet aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG-brochure) genoemde richtafstanden. De woningen en het gezondheidscentrum zijn op een te korte afstand voorzien, waardoor een goed woon- en leefklimaat niet is gewaarborgd en de bedrijven worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast voeren zij aan dat de intensieve veehouderijen aan de Hoolstraat 1-3 en de Gijsestraat 13 niet zijn meegenomen in de geurberekeningen, zodat onzeker is of wordt voldaan aan de ter zake relevante geurnormen.

Tot slot voeren zij aan dat bij het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de geluidhinder en luchtkwaliteit is uitgegaan van een te klein aantal woningen en het gezondheidscentrum niet is meegenomen, zodat de verkeersaantrekkende werking van het plan is onderschat.

6. De raad stelt zich, op basis van een recente prognose van de woningbehoefte tot 2021, op het standpunt dat gedurende de planperiode voldoende behoefte zal bestaan aan de voorziene woningen.

Over de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan stelt de raad zich op het standpunt dat het waterschap een positief advies heeft afgegeven en dat een toename van wateroverlast in de omgeving kan worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Hierbij stelt de raad dat door het college van burgemeester en wethouders inmiddels een besluit is genomen waarin grotendeels wordt ingestemd met de in het door [appellant sub 1] overgelegde rapport voorgestelde maatregelen.

Met betrekking tot de gevolgen van het plan voor het Natura 2000-gebied Kempenland-West stelt de raad dat uit onderzoek is gebleken dat er geen significante effecten zullen zijn op dit gebied, zodat een passende beoordeling en een milieueffectrapportage niet zijn vereist.

Relativiteitsvereiste

7. Ingevolge artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

7.1. Over de beroepsgronden omtrent het niet in acht nemen van richtafstanden uit de VNG-brochure en van geurnormen wordt, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 2011 in zaak nr. 201006859/1/R2 en van 19 januari 2011 in zaak nr. 201006426/1/R2 als volgt overwogen. Deze beroepsgronden hebben geen betrekking op de eigen percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], maar betreffen de nieuw voorziene woningen en het voorziene gezondheidscentrum en de daarbij aangehouden afstanden tot het bedrijventerrein en de intensieve veehouderijen. De in de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bedoelde VNG-brochure aanbevolen afstanden zijn indicatieve normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen enerzijds en het waarborgen van de belangen van de bedrijven anderzijds. De geurnormen ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij zijn gericht op het garanderen van een aanvaardbaar verblijfsklimaat bij geurgevoelige objecten enerzijds en het waarborgen van de mogelijkheden van de intensieve veehouderijen anderzijds. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich niet op de in geding zijnde afstanden en geurnormen kunnen beroepen. Voor hen gaat het immers om het belang dat hun directe omgeving gevrijwaard blijft van woningbouw en zijn huidige karakter behoudt. Dat zij, zoals ter zitting is betoogd, naar verwachting al dan niet regelmatig gebruik zullen gaan maken van het voorziene gezondheidscentrum doet aan het voorgaande niet af.

Wat er verder ook zij van die belangen in het licht van een goede ruimtelijke ordening, de door hen ingeroepen richtafstanden en geurnormen hebben niet de strekking om hun belangen te beschermen.

Daargelaten of deze beroepsgronden zouden slagen, laat de Afdeling deze buiten beschouwing, nu artikel 1.9 van de Chw er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die redenen wordt vernietigd.

Aantal woningen en behoefte

8. Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening 2011 bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording over de wijze waarop:

a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder b, zijn gemaakt, worden nagekomen;

b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt onder harde plancapaciteit voor woningbouw, als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt:

a. die wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en

b. die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Ingevolge artikel 12.4, aanhef en onder b, bevordert het regionaal ruimtelijk overleg in het belang van de regionale ruimtelijke samenhang dat de deelnemers regionale afstemming plegen en afspraken maken over de planologische voorbereiding van de nieuwbouw van woningen.

8.1. Uit de gemeentelijke Woningbouwstrategie van juni 2009 kan worden afgeleid dat de behoefte aan nieuwe woningen tot 2025 ongeveer 570 bedraagt. Voorts blijkt uit een brief van 2 april 2012 van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (hierna: SRE) dat voor Reusel-De Mierden, op basis van de regionale woningbouwprognose, de komende tien jaar behoefte is aan 635 nieuwe woningen. Uit het verweerschrift volgt voorts dat er in de gemeente Reusel-de Mierden voor 340 woningen harde plancapaciteit bestaat, in die zin dat deze planologisch mogelijk zijn.

8.2. De Afdeling stelt vast dat de plantoelichting geen verantwoording bevat over de wijze waarop afspraken die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen en de wijze waarop de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Derhalve is niet voldaan aan artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening 2011. In het verweerschrift is de raad echter ingegaan op onder meer de behoefte aan de woningen, de woningbouwprognose, de gemaakte afspraken en de zogenoemde harde plancapaciteit, zodat de vereiste verantwoording alsnog is gegeven.

Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat de harde plancapaciteit, als bedoeld in de Verordening 2011, de behoefte aan woningen niet zal overstijgen, zodat niet hoeft te worden gevreesd voor een overschot aan woningen in Lage Mierde. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het voorgaande onjuist is.

Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat alsnog is voldaan aan bedoelde eisen in de Verordening 2011 en dat het gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 1.5 van de Chw, nu niet aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor worden benadeeld.

8.3. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in het kader van de behoefte aan de woningen aanvoeren dat in strijd met de Structuurvisie is gehandeld overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van het plan niet is gebonden aan het provinciale beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie, maar hier wel rekening mee moet houden. In de bij de Structuurvisie behorende overzichtskaart ligt het plangebied binnen een kern in het landelijk gebied. De Structuurvisie vermeldt dat deze zijn bedoeld voor het realiseren van woningbouw teneinde te voorzien in de lokale woningbehoefte.

Gelet op het voorgaande heeft de raad bij de vaststelling van het plan rekening gehouden met het provinciale beleid en heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen de planperiode voldoende behoefte zal bestaan aan de voorziene woningen.

Het betoog faalt.

Natura 2000-gebied Kempenland-West.

9. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijke voorschrift waarop het berust zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.

Ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt een milieueffectrapport gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998.

9.1. De Afdeling stelt vast dat het plangebied op een afstand van ongeveer 80 tot 100 m van de beek De Reusel ligt, die deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied Kempenland-West en dat [appellant sub 1] vlakbij deze beek woont. Volgens de quickscan van het onderzoeksbureau IJzerman & Van Spréw van 12 maart 2007 heeft het plan geen significante effecten op het Natura 2000-gebied. In de aanvullende notitie van 10 augustus 2012 wordt deze conclusie bevestigd. Over het betoog van [appellant sub 1] dat er in het gebied reeds een hoge stikstofdepositie is overweegt de Afdeling dat de aan dit betoog ten grondslag liggende Grootschalige Depositiekaart Nederland een vrij globaal karakter heeft en dat uit voormelde notitie van 10 augustus 2012 volgt dat de bijdrage van het plan aan de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied te verwaarlozen is. Dat uit de verrichte luchtkwaliteitsonderzoeken volgt dat het plan, met name ter hoogte van de Hoogemierdseweg, een geringe toename van de concentratie aan stikstofdioxide in de buitenlucht met zich kan brengen betekent, anders dan [appellant sub 1] betoogt, niet reeds dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan, gelet op de beschikbare onderzoeksgegevens, geen significante effecten zal hebben op het Natura 2000-gebied en dat geen passende beoordeling en een milieueffectrapportage waren vereist.

Het betoog faalt.

Waterhuishouding

10. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder f en g, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor infiltratievoorzieningen, waterlopen en waterpartijen.

10.1. Het perceel van [appellant sub 1] grenst aan het plandeel met de bestemming "Groen". In verband met de toename van het verhard oppervlak en ter voorkoming van wateroverlast in de omgeving is in het plan voorzien in een waterberging.

Uit het rapport "Beoordeling hydrologische situatie Hoogemierdseweg 39 te Lage Mierde (gemeente Reusel-De Mierden) in relatie tot bestemmingsplanprocedure De Hasselt II" van het adviesbureau Landslide van 5 juli 2011, dat is opgesteld in opdracht van [appellant sub 1], volgt dat er door een combinatie van factoren, waaronder de geplande woningbouw, een verhoogde kans bestaat op wateroverlast op de percelen van [appellant sub 1]. Het rapport beveelt aan om onder meer te voorzien in een waterberging met voldoende infiltratiecapaciteit, de nabijgelegen oorspronkelijke kavelsloot te herstellen en een drainagebuis aan te leggen. Uit het rapport "Second Opinion rapport Landslide" van 27 september 2011 van het onderzoeksbureau MWH, dat is opgesteld in opdracht van de raad, volgt dat het essentieel is om maatregelen te treffen om extra wateroverlast op de gronden van [appellant sub 1] als gevolg van het plan te voorkomen.

Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 17 januari 2012 besloten dat de in de rapporten beschreven maatregelen moeten worden overgenomen en uitgevoerd. De raad heeft de noodzaak van de uitvoering van genoemde maatregelen ter voorkoming van extra wateroverlast onderschreven.

Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat deze maatregelen in het plan hadden moeten worden vastgelegd en dat niet met de uitvoering van het plan mag worden begonnen voordat deze zijn getroffen, overweegt de Afdeling dat het benodigde herstel van een gedempte kavelsloot, dat overigens al heeft plaatsgevonden, en de aanleg van een drainagebuis maatregelen zijn die niet in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld. De capaciteit en de technische uitvoering van de waterberging, waaronder het infiltratievermogen, zijn uitvoeringsaspecten die evenmin in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld. Bij de technische uitvoering van het bouwrijp maken van het plangebied worden de aspecten, zoals het leggen van een extra persleiding en het verhogen van de stuwdrempel meegenomen, aldus heeft de raad ter zitting verklaard.

Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan en heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het treffen van voormelde technische maatregelen niet in het plan kon worden verzekerd.

Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit en geluid

11. Het onderzoeksbureau SAB Eindhoven heeft onderzoek verricht naar de gevolgen van de met de bestemmingsplannen "Hasselt I" en "Hasselt II" beoogde woningbouw voor de luchtkwaliteit en de geluidbelasting op woningen. In het rapport "Luchtkwaliteitsonderzoek De Hasselt II te Lage Mierde" van 19 juli 2007, en een akoestisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn opgenomen in de memo van 9 februari 2007, is een beperkt aantal woningen, waarin het bestemmingsplan "Hasselt I" voorziet, niet meegenomen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg hiervan de verkeersaantrekkende werking van deze plannen zodanig is onderschat dat de raad zich bij de vaststelling van dit plan niet meer heeft mogen baseren op de resultaten van deze rapporten. In het aanvullende rapport "Luchtkwaliteitsrapport Hasselt II" van 20 augustus 2012 en het aanvullende rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeer de Hasselt II te Lage Mierde" van 20 augustus 2012 van de SRE Milieudienst zijn bedoelde woningen overigens wel meegenomen, evenals het beoogde gezondheidscentrum. Uit deze rapporten volgt dat de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) niet zullen worden overschreden en dat de geluidbelasting op de woningen in de omgeving nauwelijks zal toenemen en aan de wettelijke normen wordt voldaan.

Het betoog faalt.

Conclusie

12. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

12.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013

459-656