Uitspraak 201205659/1/A1


Volledige tekst

201205659/1/A1.
Datum uitspraak: 27 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Goudswaard, gemeente Korendijk,

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 april 2012 in zaak nr. 11/1386 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Korendijk.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning voor de duur van vijf jaar verleend voor het gebruik van een boerenschuur op het perceel [locatie] te Goudswaard (hierna: het perceel) voor lichte horeca-activiteiten.

Bij besluit van 22 september 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 september 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.N.L. Frieswijk-Tjon Sieuw en B. Weeda, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden".

Het gebruik van de boerenschuur op het perceel voor horeca-activiteiten is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft voor het gebruik van de boerenschuur voor lichte horeca-activiteiten een omgevingsvergunning verleend voor de duur van vijf jaar.

2. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Ingevolge artikel 2.23, eerste lid, kan in een omgevingsvergunning worden bepaald dat zij geheel of gedeeltelijk geldt voor een daarin gegeven termijn.

Ingevolge het tweede lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur categorieën gevallen worden aangewezen, waarin in de omgevingsvergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij aangegeven termijn. Bij de maatregel kan worden bepaald:

a. dat de omgevingsvergunning voor ten hoogste een daarbij aangegeven termijn kan gelden of

b. in welke categorieën gevallen een bij de omgevingsvergunning aangegeven termijn kan worden verlengd.

Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Ingevolge artikel 4, aanhef en negende lid, van de bij het Bor behorende bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. binnen de bebouwde kom, en

b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m2.

Ingevolge artikel 5.18, eerste lid, wordt in een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, die voorziet in een tijdelijke behoefte, bepaald dat zij slechts geldt voor een daarin aangegeven termijn van ten hoogste vijf jaar.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo voor het strijdige gebruik een omgevingsvergunning te verlenen, nu de boerenschuur op het perceel buiten de bebouwde kom ligt. Hij voert daartoe aan dat gelet op de positie van de schuur op het perceel deze onderdeel uitmaakt van het daarop gelegen agrarische bedrijf. Voorts voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college zelf bij het bepalen van de grens van de bebouwde kom doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het bestemmingsplan en dat daaruit volgt dat het perceel buiten de bebouwde kom is gelegen.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 april 2012 in zaak nr. 201109319/1/A1), is de vraag of een perceel in de bebouwde kom is gelegen van feitelijke aard, waarbij de aard van de omgeving bepalend is en van belang is waar de bebouwing feitelijk (nagenoeg) ophoudt.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ligt het perceel gezien de aard van de omgeving in de bebouwde kom van Goudswaard. De rechtbank heeft daarbij doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat de schuur een duidelijke samenhang vertoont met de bebouwing binnen de bebouwde kom, nu de schuur aan drie zijden is omringd door bebouwing, in het verlengde van de dorpskern van Goudswaard. Nu de vraag of een perceel in de bebouwde kom is gelegen van feitelijke aard is, heeft de rechtbank voorbij kunnen gaan aan de in de Provinciale verordening ruimte opgenomen bebouwingscontouren en aan de bestemming van het perceel in het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de tijdelijke omgevingsvergunning niet heeft verleend tot 1 oktober 2012, maar in plaats daarvan tot uiterlijk 23 mei 2016. Hiertoe voert hij aan dat de horeca-activiteiten alleen mogen plaatsvinden in combinatie met de boerengolfactiviteiten en laatstgenoemde activiteiten op de huidige, verderop gelegen locatie op uiterlijk 1 oktober 2012 moeten zijn beëindigd. Ter zitting heeft [appellant] aangevoerd dat ook overigens geen reden bestaat om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen, nu hij vreest dat een nieuwe omgevingsvergunning wordt verleend voor de horeca-activiteiten in de schuur voor de periode na 23 mei 2016.

4.1. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat voldoende is aangetoond dat het gebruik van de boerenschuur voor lichte horeca-activiteiten voorziet in een tijdelijke behoefte als bedoeld in artikel 5.18 van het Bor. Niet is gebleken dat ten tijde van het besluit op bezwaar concrete, objectieve gegevens voorhanden waren op grond waarvan het college de tijdelijkheid van de horeca-activiteiten in de boerenschuur voor de termijn van vijf jaar had moeten aannemen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is niet komen vast te staan dat het gebruik van de boerenschuur voor lichte horeca-activiteiten een tijdelijk gebruik betreft dat niet langer dan vijf jaar zal duren. Dat vergunninghouder, zoals in het besluit op bezwaar is vermeld, eraan denkt de horeca-activiteiten te verplaatsen naar het nabijgelegen Poldergemaal is daarvoor onvoldoende. Dat de boerenschuur na het verstrijken van de termijn zal worden benut voor woningbouw, biedt, nu daarvoor evenmin concrete gegevens voorhanden zijn, hetgeen het college ter zitting niet heeft weersproken, onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie.

Voorts is de tijdelijke omgevingsvergunning verleend onder de voorwaarde dat de horeca-activiteiten dienen plaats te vinden in combinatie met boerengolf. Ten tijde van het besluit op bezwaar was er geen nieuwe locatie voor de boerengolfactiviteiten voorhanden, terwijl op dat moment al wel duidelijk was dat de boerengolfactiviteiten op de huidige locatie op uiterlijk 1 oktober 2012 beëindigd dienden te zijn. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is niet komen vast te staan dat alsnog een andere locatie voor de boerengolfactiviteiten gevonden is. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat ten tijde van het besluit op bezwaar in ieder geval niet aannemelijk was dat na 1 oktober 2012 behoefte is aan horeca-activiteiten voor boerengolf.
Onder deze omstandigheden mist het besluit van 22 september 2011 derhalve een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

5. Gelet op het voorgaande, komt de Afdeling aan bespreking van de overige beroepsgronden van [appellant] niet toe.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 22 september 2011 in stand zijn gelaten.

7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 april 2012 in zaak nr. 11/1386, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 22 september 2011, kenmerk KNDK/2011/1604, in stand zijn gelaten;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Korendijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Korendijk aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013

374-761.