Overdracht vreemdelingen aan Hongarije op grond van Dublinverordening beter motiveren

Gepubliceerd op 26 november 2015

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de overdracht van twee vreemdelingen op grond van de Europese Dublinverordening aan Hongarije niet in strijd is met het EVRM. Dit blijkt uit twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (26 november 2015). Tegen deze uitspraken is geen hoger beroep mogelijk.

Achtergrond

Beide vreemdelingen hebben in eerste instantie asiel aangevraagd in Hongarije. Daarna hebben zij in Nederland asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft de asielaanvragen afgewezen en is van plan de vreemdelingen over te dragen aan Hongarije dat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. De vreemdelingen zijn het niet eens met die beslissing.

Nader onderzoek

De lidstaten mogen, gelet op het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel erop vertrouwen dat de situatie in een andere lidstaat niet in strijd is met het EVRM. Toch kan er aanleiding zijn voor nader onderzoek door de staatssecretaris als er "gerede twijfel" bestaat dat de situatie in een andere lidstaat niet aan de eisen van het EVRM voldoet. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak is in dit geval sprake van gerede twijfel gelet op de informatie die de vreemdelingen naar voren hebben gebracht over de opvangcapaciteit, leefomstandigheden en de procedure in Hongarije. De staatssecretaris had in reactie hierop nader onderzoek moeten doen naar de situatie waarin deze zogenoemde Dublinclaimanten komen te verkeren als ze zouden worden overgedragen aan Hongarije, aldus de hoogste algemene bestuursrechter.

Nieuw besluit

De staatssecretaris zal met inachtneming van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak opnieuw moeten beslissen op de asielaanvragen van de twee vreemdelingen.

Lees de uitspraken met zaaknummers 201507248/1 en 201507322/1.