Uitspraak 201107874/1/T1/R1


Volledige tekst

201107874/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 25 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

[appellant], wonend te Wittem, gemeente Gulpen-Wittem,

en

de raad van de gemeente Gulpen-Wittem,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Wahlwiller" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 augustus 2011.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Pieters en E. Bosman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaar van de raad heeft [appellant] ter zitting nadere stukken overgelegd.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2.2. Het plan voorziet in een actuele en uniforme regeling voor de kern van Wahlwiller.

2.3. [appellant] richt zich in zijn beroep tegen het plandeel voor het parkeerterrein van [belanghebbende] aan de Capucijnenweg. Hij betoogt dat het plan, anders dan het ontwerpplan, ten onrechte niet voorziet in een groenstrook aan de rand van het parkeerterrein aan de zijde van de Capucijnenweg. Hierbij voert hij aan dat de aanleg van de groenstrook een voorwaarde was bij de in 1998 aan [belanghebbende] verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de artikel 19-vrijstelling). Volgens hem heeft het bedrijf tot de huidige omvang kunnen groeien omdat de groenstrook in strijd met de artikel 19-vrijstelling nog niet was aangelegd. Voorts is de groenstrook volgens hem noodzakelijk voor een goede inpassing van het parkeerterrein in de omgeving en vanuit de oogpunten verkeersveiligheid, verkeersdoorstroming en geluidsbelasting. Verder is een handhavingsprocedure gestart om de realisatie van deze groenstrook te bewerkstelligen. Gelet op het vorenstaande is de raad in zoverre ten onrechte bij amendement afgeweken van het raadsvoorstel, aldus [appellant].

2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat is afgezien van de groenstrook omdat in de verkeerskundige analyse van TheMA Mobiliteitsadvisering van 2 mei 2011 (hierna: de verkeerskundige analyse) staat dat de groenstrook een negatieve invloed heeft op de verkeersveiligheid, de verkeersdoorstroming en de geluidsbelasting.

2.5. Vast staat dat de gronden aan de oostzijde van de Capucijnenweg worden gebruikt als parkeerterrein voor de vrachtwagens van het bedrijf van [belanghebbende]. Het plan voorziet voor deze gronden, voor zover van belang, in de bestemming "Bedrijf". Het plan voorziet, anders dan het ontwerpplan, niet in twee smalle stroken grond met de aanduiding "groen" aan de westzijde van deze gronden, grenzend aan de Capucijnenweg.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:

a. bestaande, ter plaatse reeds gevestigde bedrijven of industriële, consumentverzorgende en/of ambachtelijke bedrijven zoals opgenomen in categorie 1 en 2 van de toegesneden lijst van bedrijfstypen (bijlage 2 bij de regels: 'toegesneden lijst van bedrijfstypen'), alsmede bedrijven die daarmee gelijk te stellen zijn;

b. ter plaatse van de aanduiding "groen" is uitsluitend een groenvoorziening, c.q. groenafscheiding toegestaan.

2.6. Bij brief van 4 januari 2011 heeft [belanghebbende] bij haar zienswijze tegen het ontwerpplan verzocht de groenstrook te laten vervallen. De nota van zienswijzen strekt tot ongegrondverklaring van deze zienswijze. Hieromtrent is in de nota van zienswijzen onder meer vermeld dat de groenstrook bijdraagt aan de inpassing van het parkeerterrein in de omgeving en dat onderzoek nodig is naar de verkeerstechnische en de milieukundige gevolgen van het vervallen van de groenstrook.

2.7. In het bestreden besluit staat dat de raad het raadsvoorstel van het college van burgemeester en wethouders tot vaststelling van het plan, voor zover van belang, heeft aangenomen met inachtneming van een amendement dat ertoe strekt dat de groenstrook vervalt.

Het amendement geeft een inhoudelijke motivering voor het vervallen van de groenstrook. Terzake heeft de raad een belangenafweging gemaakt. Bij deze afweging heeft de raad rekening gehouden met de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende], de verkeersveiligheid, de verkeersdoorstroming en de geluidsbelasting.

2.8. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de artikel 19-vrijstelling is verleend onder de voorwaarde dat de groenstrook wordt aangelegd, en dat een handhavingsprocedure is gestart om de realisatie van de groenstrook te bewerkstelligen, overweegt de Afdeling, wat daar verder ook van zij, dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen.

2.9. In het amendement staat dat het vervallen van de groenstrook bijdraagt aan de verkeersveiligheid omdat vrachtwagens zonder de groenstrook minder stekende bewegingen hoeven te maken bij het aankomen en het verlaten van het parkeerterrein. In zoverre is het amendement gebaseerd op de verkeerskundige analyse. Voorts staat in de verkeerskundige analyse dat het lagere aantal stekende bewegingen bijdraagt aan de verkeersdoorstroming op de Capucijnenweg.

Voor zover [appellant] zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat in de verkeerskundige analyse is uitgegaan van een groenstrook direct aan de weg overweegt de Afdeling dat daarvan niet is gebleken. Voorts is gelet op de motivering van het amendement, anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, niet als motivering aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de groenstrook zou leiden tot beperktere zichthoeken. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit wat betreft de verkeersveiligheid en de verkeersdoorstroming niet op de verkeerskundige analyse heeft kunnen baseren. Hieruit volgt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet voorzien in de groenstrook leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming.

2.10. In het amendement staat dat het niet voorzien in de groenstrook wat betreft de geluidsbelasting aanvaardbaar is. Aan het bestreden besluit is ook in zoverre de verkeerskundige analyse ten grondslag gelegd. Hierin is vermeld dat de groenstrook eerder een averechts dan een positief effect heeft op de geluidsbelasting omdat vrachtwagens zonder groenstrook minder stekende bewegingen hoeven te maken bij het aankomen en het verlaten van het parkeerterrein.

Niet in geschil is dat het aantal geparkeerde vrachtwagens na de verlening van de artikel 19-vrijstelling in 1998 aanzienlijk is uitgebreid. Het plan voorziet in dit gebruik zonder te voorzien in de groenstrook. Ter zitting heeft [appellant] zijn betoog dat onvoldoende inzicht bestaat in de milieukundige gevolgen van het plan toegelicht met de stelling dat de bedrijfsactiviteiten in de vorm van het warmdraaien van de vrachtwagens en het manoeuvreren van de vrachtwagens in de nachtperiode leiden tot een zodanige geluidsbelasting dat niet langer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de verkeerskundige analyse is een vergelijking gemaakt tussen de geluidsbelasting van het huidige aantal vrachtwagens met en zonder de groenstrook. De hoogte van de geluidsbelasting is echter niet onderzocht. Gelet hierop heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan wat betreft de geluidsbelasting niet kunnen baseren op de verkeerskundige analyse.

2.11. Uit de motivering van het amendement blijkt evenmin dat de raad bij de afweging van de bij het plan betrokken belangen rekening heeft gehouden met de inpassing van het parkeerterrein in de omgeving. Dit klemt temeer nu in de directe omgeving van het parkeerterrein woningen liggen die zicht hebben op het parkeerterrein, waaronder de woning van [appellant] op een afstand van 40 m. Voor zover de raad zich ter zitting, onder verwijzing naar de verkeerskundige analyse, op het standpunt heeft gesteld dat de aanwezigheid van het transportbedrijf binnen de kern acceptabel is, overweegt de Afdeling dat de verkeerskundige analyse geen betrekking heeft op de inpassing van het parkeerterrein in de omgeving.

2.12. Gelet op het vorenstaande heeft de raad het bestreden besluit wat betreft de gevolgen voor de geluidsbelasting en de inpassing in de omgeving vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb.

2.13. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de WRvS op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 2.10 en 2.11 wat betreft de gevolgen voor de geluidsbelasting en de inpassing in de omgeving, waartoe het zicht vanuit de omliggende woningen behoort, aan de hand van onderzoek alsnog toereikend te motiveren dat het voorziene gebruik van het parkeerterrein zonder groenstrook niet leidt tot een zodanige situatie dat niet langer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en ook overigens in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. In het laatste geval dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden en dient daarvan mededeling te worden gedaan.

2.14. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

draagt de raad van de gemeente Gulpen-Wittem op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het besluit van 19 mei 2011 omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Wahlwiller" te herstellen door:

- met inachtneming van overweging 2.10 en 2.11 wat betreft de gevolgen voor de geluidsbelasting en de inpassing in de omgeving, waartoe het zicht vanuit de omliggende woningen behoort, aan de hand van onderzoek alsnog toereikend te motiveren dat het voorziene gebruik van het parkeerterrein zonder groenstrook niet leidt tot een zodanige situatie dat niet langer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en ook overigens in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012

91-635.