Uitspraak 201112696/2/R2


Volledige tekst

201112696/2/R2.
Datum uitspraak: 21 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. Parkhotel Hierden B.V. te Hierden,
2. [verzoeker A] en [verzoeker B] te Hierden,

en

de raad van de gemeente Harderwijk,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Hierden Dorp 2011" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer Parkhotel Hierden en [verzoekers sub 2] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2011 en 12 december 2011, beroep ingesteld.
Bij brieven van 13 december 2011 en 7 december 2011 hebben Parkhotel Hierden en [verzoekers sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 februari 2012, waar Parkhotel Hierden, vertegenwoordigd door J. Mulder, [verzoekers sub 2], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door ir. M. den Braven, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Verzoek Parkhotel Hierden

2.2. In het plan is voor het perceel aan de Molenweg 1a een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Ten aanzien van de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 16' gelden de volgende voorwaarden:

a. de bestemming van het perceel kan gewijzigd worden naar de bestemming horeca (categorie 1 en 2);

b. het bebouwingpercentage van het bouwvlak bedraagt niet meer dan 40%;

c. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m.

2.3. Overeenkomstig het voorgaande plan is op het perceel aan de Molenweg 1 een horecagelegenheid toegestaan met een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale nokhoogte van 8,5 m. Op dit perceel is hotel de Tippe gevestigd. Parkhotel Hierden heeft op zichzelf beschouwd geen bezwaar tegen bouwmogelijkheden die het plan mogelijk maakt op perceel Molenweg 1. Alleen vreest zij dat bouwactiviteiten op dit perceel onomkeerbare gevolgen zullen hebben voor perceel Molenweg 1a.

2.4. De wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk de beschikbare oppervlakte voor het hotel op het naastgelegen perceel Molenweg 1a te vergroten.

2.5. De door Parkhotel Hierden gevreesde uitbreiding op perceel Molenweg 1a is pas mogelijk na wijziging van het plan. Er is nog geen ontwerp-wijzigingsplan vastgesteld. Ter zitting is van de zijde van de raad toegelicht dat dit ook niet op korte termijn te verwachten is.

2.6. Gelet hierop ontbreekt een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het plandeel "Wro-zone-wijzigingsgebied 16" ter plaatse van perceel Molenweg 1a. De vrees van Parkhotel Hierden dat op perceel Molenweg 1 een aanvang met bouwactiviteiten zal worden gemaakt dat onomkeerbare gevolgen zal hebben voor perceel Molenweg 1a is - zolang een ontwerpwijzigingsplan ontbreekt - onvoldoende onderbouwd en ongegrond.

2.7. Het verzoek van Parkhotel Hierden om het treffen van een voorlopige voorziening dient om deze reden te worden afgewezen.

Verzoek [verzoekers sub 2]

2.8. Het verzoek heeft betrekking op het opnemen van de "specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw ( sba-hg)" die is toegekend aan de wegzijde op het perceel [locatie] te Hierden.

2.9. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoekers sub 2] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht tegen het ontwerpplan.

2.10. Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, van de Wro gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

2.11. Naar voorlopig oordeel van de voorzitter doet deze omstandigheid zich niet voor. Het plan is niet gewijzigd vastgesteld voor wat betreft de bestreden bouwaanduiding. Ter plaatse van de bestaande woning van De [verzoekers sub 2] die is gesitueerd achter op het perceel [locatie] is wel eerst in het vastgestelde plan de "specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw ( sba-hg)" opgenomen. De omstandigheid waar [verzoekers sub 2] op wijzen dat door het ontbreken van de achter op het terrein gelegen woning niet duidelijk was of de zichtlijnen vanuit deze woning belemmerd zouden worden door de bestreden bouwaanduiding vormt geen omstandigheid in vorenbedoelde zin. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het ging om het ontbreken van een bouwaanduiding ter plaatse van de bestaande woning.

2.12. Gelet op het voorgaande gaat de voorzitter ervan uit dat het beroep van [verzoekers sub 2] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het verzoek van [verzoekers sub 2] om het treffen van een voorlopige voorziening dient om deze reden te worden afgewezen.

2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2012

224.