Uitspraak 201009748/1/R1


Volledige tekst

201009748/1/R1.
Datum uitspraak: 15 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],


en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf bij besluit van 4 augustus 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Buitengebied Waubach-Noord, realisatie opslagloods annex werktuigenberging en uitbreiding erfverharding, [belanghebbende], [locatie] te [plaats]".

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2010, beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 3 november 2010.

Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben het college van burgemeester en wethouders en [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Smits, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A. van de Schraaff en F. Ringhs, beiden werkzaam bij de raad.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. Het wijzigingsplan maakt een loods mogelijk voor de opslag van hooi en stro en de stalling van landbouwwerktuigen alsmede de voor de ontsluiting van de loods benodigde erfverharding ten behoeve van het akkerbouwbedrijf en het paardenpension van [belanghebbende] aan de [locatie] te [plaats].

2.3. Wat betreft de stelling van [appellant] dat het college van gedeputeerde staten de door hem naar voren gebrachte zienswijzen ten onrechte niet gemotiveerd heeft weerlegd, overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat het college van gedeputeerde staten in het bestreden besluit verwijst naar hetgeen in dit verband door het college van burgemeester en wethouders in de beantwoording van de zienswijzen is opgemerkt. Dat het college van gedeputeerde staten in het bestreden besluit niet zelfstandig op de argumenten ter ondersteuning van de zienswijze is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen van het college van gedeputeerde staten zijn betrokken.

2.4. [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van het wijzigingsplan. Hierbij betoogt hij dat de loods niet in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: het POL) past.

Daarnaast leidt het wijzigingsplan volgens [appellant] tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hierbij voert hij aan dat de loods leidt tot uitzichthinder. Voorts kan het wijzigingsplan volgens hem leiden tot uitbreiding van het op de naastgelegen gronden gevestigde paardenpension, en ook tot uitbreiding van de handel in hooi en stro. Hij vreest voor overlast door de hiermee gepaard gaande geurhinder en door verkeersbewegingen veroorzaakte geluidhinder.

Tevens stelt [appellant] zich op het standpunt dat de beoogde hoogstamfruitbomen ook buiten de gronden van het wijzigingsplan worden geplaatst. Dit past volgens hem in elk geval niet binnen de bestemming "Woondoeleinden 1" in het voor die gronden geldende bestemmingsplan, nu de fruitteelt, gelet op de omvang van het gebied, een hobbymatig karakter overstijgt.

Verder kan een zo compact mogelijke bedrijfslocatie volgens hem ook worden bereikt door de loods ten noordwesten of ten zuidwesten van het bestaande bouwblok te voorzien.

2.5. Het college van gedeputeerde staten stelt voorop dat het wijzigingsplan past binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord", dat eerder door het college van gedeputeerde staten is goedgekeurd.

Voorts stelt het college van gedeputeerde staten zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op het standpunt dat de loods, gelet op de afstand van de loods tot de woning van [appellant] en ook gelet op de landschappelijke inpassing niet leidt tot onevenredige uitzichthinder. Ook voorziet het wijzigingsplan niet in een aanduiding voor het gebruik als paardenpension, zodat de loods niet mag worden gebruikt voor het stallen van paarden voor derden. Verder draagt de gekozen locatie bij aan een zo compact mogelijke bedrijfslocatie, het behoud van het achterliggende open buitengebied en zo kort mogelijke looplijnen voor het bedrijf, aldus het college van gedeputeerde staten.

Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders in zijn schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat de hoogstamfruitbomen zonder bedrijfsmatig karakter worden geplaatst in het kader van de landschappelijke inpassing van de loods en dat dit past binnen de bestaande bestemmingen van de desbetreffende gronden.

2.6. Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in artikel 27, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord". Het bestemmingsplan voorzag voor de gronden van het wijzigingsplan in de bestemming "Agrarisch gebied".

Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders, voor zover van belang, bevoegd de bestemming "Agrarisch gebied" te wijzigen in de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden", ten behoeve van het vergroten van een tot agrarische bedrijfsdoeleinden bestemd bebouwingsoppervlak, indien vergroting niet kan plaatsvinden op gronden bestemd tot agrarische bedrijfsdoeleinden, met dien verstande dat:

(…)

g. de nieuwvestiging of vergroting alleen toelaatbaar is indien er geen schadelijke effecten voor het milieu zijn te verwachten of als deze voldoende kunnen worden ondervangen, zodat een goed woon- en leefmilieu en een goed bedrijfsmilieu kan worden gegarandeerd.

2.7. Het wijzigingsplan voorziet in voormelde loods door aan de noordoostelijke zijde van het bestaande bouwvlak van het akkerbouwbedrijf en het paardenpension de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" en een met de aanduiding "bebouwingsgrens" aangegeven bouwvlak toe te kennen. Voor zover van belang zijn hierop de volgende artikelen uit het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord" van toepassing.

Ingevolge artikel 1, onder 5, wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan een volwaardige productiehuishouding in economische zin waarbinnen uitsluitend of overwegend door bewerking van de natuurlijke en/of aangelegde bodem en/of door het houden van vee arbeid wordt verricht ter verkrijging van plantaardige en/of dierlijke producten.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, sub 1, zijn de op de plankaart als "Agrarische bedrijfsdoeleinden" aangegeven gronden bestemd voor agrarische doeleinden ten behoeve van agrarische bedrijven.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, mogen bestaande agrarische bedrijven binnen de bouwmogelijkheden van het bouwperceel uitbreiden.

Ingevolge het derde lid, onder A, mogen op of in de voor agrarische bedrijfsdoeleinden bestemde gronden uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf en met dien verstande dat:

(…)

b. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 4,5 m mag bedragen en de hoogte van andere bouwwerken niet meer dan 8 m mag bedragen;

c. de dakhelling minimaal 30 graden en maximaal 60 graden mag bedragen;

d. het bebouwingsoppervlak voor maximaal 80 procent mag worden bebouwd;

e. binnen het bebouwingsoppervlak wordt gebouwd.

Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, wordt onder verboden gebruik (…) ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel en groothandel, behoudens de verkoop van bedrijfsproducten afkomstig uit het eigen bedrijf en in eigen beheer.

Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder g, wordt onder verboden gebruik (…) ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor opslagdoeleinden, behoudens opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering.

2.8. Het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord" is, voor zover van belang, als volgt gewijzigd door het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord, partiële herziening: perceel Grensstraat 92 en omliggende gronden" (hierna: de partiële herziening), goedgekeurd op 4 juli 2000.

Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van de partiële herziening wordt onder paardenpension verstaan een bedrijf dat is gericht op het tegen een vergoeding bieden van onderdak aan en het verzorgen van paarden van derden.

Ingevolge artikel 3 is artikel 11 uit het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord" als volgt gewijzigd:

Aan het eerste lid wordt toegevoegd: sub 3. Voor zover een perceel op de plankaart is voorzien van de aanduiding "P" en een nader aangeduid raster zijn de op de plankaart als agrarische bedrijfsdoeleinden aangegeven gronden mede bestemd voor paardenpension.

2.9. Met het bestaan van de door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord" mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Gelet hierop kan, wat daar verder ook van zij, niet meer worden toegekomen aan het betoog dat de uitbreiding niet past in het POL.

2.10. Niet valt uit te sluiten dat het uitzicht van [appellant] in enige mate zal worden aangetast door de voorziene loods, aangezien deze is voorzien op thans onbebouwde gronden, waar [appellant] vanuit zijn woning zicht op heeft. In dit verband merkt de Afdeling op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen kunnen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden worden vastgesteld. In dit geval heeft het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht van [appellant] niet onevenredig wordt aangetast. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de loods, gelet op de verbeelding, slechts gedeeltelijk in de zichtlijnen van [appellant] naar het achterliggende gebied is voorzien, dat door de landschappelijke inpassing het zicht op de loods zal worden verminderd en dat niet in geschil is dat de afstand tussen de woning van [appellant] en de bebouwingsgrens van het wijzigingsplan ongeveer 75 m bedraagt.

2.11. Het wijzigingsplan voorziet voor de gronden van de voorziene loods niet in de aanduiding "P" en een nader aangeduid raster voor een paardenpension. Gelet hierop voorziet het wijzigingsplan niet in het gebruik van de loods voor het stallen van paarden van derden. Derhalve valt evenmin in te zien hoe het vergroten van de mogelijkheden voor de opslag van hooi en stro kan leiden tot het stallen van meer paarden. Gelet hierop heeft het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet leidt tot een uitbreiding van het paardenpension.

2.12. Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders toegelicht dat de opslag van hooi en stro mede zal worden gebruikt voor de verkoop, maar dat artikel 11, vierde lid, aanhef en onder b en g, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord" in zoverre slechts de verkoop van bedrijfsproducten afkomstig uit het eigen bedrijf en in eigen beheer, en de opslag van hooi en stro in verband met de agrarische bedrijfsvoering toestaat. Gelet hierop is de opslag van hooi en stro gelimiteerd door de productie van de gronden van het akkerbouwbedrijf van [belanghebbende]. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze productie substantieel kan uitbreiden. Gelet hierop heeft het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet leidt tot een substantiële toename van de verkoop.

2.13. In de toelichting bij het wijzigingsplan staat dat ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de loods hoogstamfruitbomen worden geplaatst.

Het college van burgemeester en wethouders heeft enkele publicaties overgelegd waarin staat dat deze bomen gelet op de arbeidsintensiviteit nauwelijks meer bedrijfsmatig kunnen worden geëxploiteerd en voornamelijk als versiering voor het landschap en het erf worden toegepast. Anders dan [appellant] vreest, acht de Afdeling dan ook niet aannemelijk dat deze bomen bedrijfsmatig zullen worden geëxploiteerd. Gelet hierop behoeft zijn betoog omtrent de aan te houden afstand tussen deze bomen en milieugevoelige bestemmingen geen bespreking. Voorts is niet in geschil dat de bestemmingen van de desbetreffende gronden het plaatsen van niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde hoogstamfruitbomen toelaten, zodat van de planologische uitvoerbaarheid van de landschappelijke inpassing met hoogstamfruitbomen kan worden uitgegaan.

2.14. Gelet op het hiervoor overwogene heeft het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan geen onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant] met zich brengt, zodat het wijzigingsplan in zoverre in overeenstemming is met artikel 27, tweede lid, aanhef en onder g, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Waubach-Noord".

2.15. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het wijzigingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het wijzigingsplan ziet. Gelet op het hiervoor overwogene heeft het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.16. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012

91-635.