Uitspraak 201103714/1/R4


Volledige tekst

201103714/1/R4.
Datum uitspraak: 8 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D],
alle gevestigd onderscheidenlijk wonend te Nijensleek, gemeente Westerveld

en

de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2010 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Polderweg 1 in Nijensleek" niet vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 6 april 2011 en 26 april 2011.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door [appellant C], directeur, bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Bekooy en J.G. Boer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord [belanghebbenden], vertegenwoordigd door mr. V. Wösten.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] wenst haar varkenshouderij uit te breiden en heeft een verzoek bij de raad ingediend om een bestemmingsplan vast te stellen dat uitbreiding van het bouwvlak van één naar twee hectare mogelijk maakt, alsmede realisatie van erfverhardingen, waterberging en voorzieningen voor de landschappelijke inpassing tot een oppervlakte van in totaal ongeveer vier hectare.

Het college van burgemeester en wethouders heeft een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, dat voorziet in voornoemde uitbreiding. Na afloop van de inzagetermijn heeft de raad op 16 december 2010 geweigerd het bestemmingsplan vast te stellen.

2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de ruimtelijke ontwikkeling die [appellant] beoogt in strijd is met het provinciale beleid omdat de beoogde uitbreiding groter is dan volgens het provinciale beleid aanvaardbaar is. Voorts stelt de raad dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleid dat in beginsel uitgaat van een bouwvlak van maximaal één hectare. Ook acht de raad de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het plan onvoldoende gelet op de maatschappelijke weerstand tegen schaalvergroting van intensieve veehouderijen.

2.3. [appellant] betoogt dat bij de belangenafweging onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen. Hiertoe voert zij aan dat de raad in de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de context en de voorgeschiedenis van de beoogde uitbreiding. [appellant] wijst er op dat de plannen voor de beoogde uitbreiding in samenspraak met het gemeentebestuur tot stand zijn gekomen. Ter onderbouwing wijst zij op correspondentie van het college van burgemeester en wethouders waarin het college aangeeft mee te willen werken aan uitbreiding van het bouwvlak.

Volgens [appellant] is de raad niet gebonden aan het provinciale beleid dat is neergelegd in de omgevingsvisie Drenthe. Verder betoogt zij dat uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen gelet op alle noodzakelijke investeringen die moeten worden gedaan om te voldoen aan nieuwe, strengere milieuwetgeving en dierenwelzijneisen. Ter onderbouwing van haar betoog wijst [appellant] op het advies van de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen waarin is geconcludeerd dat er een noodzaak tot uitbreiding bestaat. Tot slot betoogt [appellant] dat de gemeente voorbij is gegaan aan de kosten die zij heeft gemaakt met het oog op de gewenste uitbreiding en dat de raad redenen van volksgezondheid niet aan de weigering ten grondslag had mogen leggen.

2.4. In tegenstelling tot hetgeen [appellant] stelt, is uit het bestreden besluit, bezien in het licht van het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk geworden dat de raad rekening heeft gehouden met de voorgeschiedenis en de context waarbinnen de planvorming voor de beoogde uitbreiding heeft plaatsgevonden. De raad heeft daar in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht aan hoeven toekennen.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet gebonden aan provinciaal beleid, maar dient hij daarmee wel rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.

De raad heeft terecht rekening gehouden met de Omgevingsvisie Drenthe, vastgesteld op 2 juni 2010, nu deze bij het nemen van het besluit in werking was getreden. Volgens dit beleid mag een intensieve veehouderij worden uitgebreid naar maximaal 1,5 hectare. Bij winst voor milieu, dierenwelzijn en landschappelijke inpassing wordt een vergroting naar twee hectare toegestaan, waarbinnen alle met de bedrijfsvoering verbandhoudende voorzieningen moeten worden gerealiseerd. De beoogde uitbreiding zal inclusief alle voorzieningen in totaal een oppervlakte van ongeveer vier hectare beslaan, waarvan ongeveer 1,8 hectare aan bebouwing.

[appellant] heeft aangevoerd dat de uitbreiding nodig is teneinde te voldoen aan nieuwe, strengere milieuwetgeving en dierenwelzijneisen. De Afdeling stelt vast dat ter zitting echter is gebleken dat de aanpassingen die noodzakelijk zijn om het bedrijf met de huidige omvang in overeenstemming te brengen met voormelde strengere eisen niet zullen leiden tot een overschrijding van de toegestane 1,5 hectare. De door [appellant] gewenste schaalvergroting is volgens haar noodzakelijk om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Gelet op het vorenstaande is de verdergaande uitbreiding derhalve slechts noodzakelijk om bedrijfseconomische redenen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een uitbreiding boven 1,5 hectare vanwege bedrijfseconomische redenen in strijd is met het provinciale beleid.

De raad heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat de beoogde uitbreiding in strijd is met het gemeentelijke beleid dat in beginsel uitgaat van een bouwvlak van maximaal één hectare.

De Afdeling stelt voorop dat de raad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De raad heeft het belang van [appellant] bij uitbreiding van haar bedrijf onderkend maar heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een groter belang kunnen hechten aan het provinciale en gemeentelijke beleid en aan de belangen van omwonenden dan aan het belang van [appellant] bij vaststelling van het plan.

Ook aan de omstandigheid dat [appellant] kosten heeft gemaakt ter voorbereiding van het plan, heeft de raad geen groter gewicht hoeven toekennen dan aan het belang bij het niet vaststellen van het plan.

2.5. Het betoog van [appellant] dat de raad de vaststelling van het plan niet had mogen weigeren om redenen van volksgezondheid, mist feitelijke grondslag. De raad heeft niet geweigerd het plan vast te stellen om redenen van volksgezondheid. De raad heeft slechts bij de onderbouwing van zijn standpunt dat de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is, gewezen op een groot aantal insprekers dat zich zorgen maakt over de gevolgen van de beoogde uitbreiding voor onder meer de volksgezondheid.

2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit is vastgesteld in strijd met het recht.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Smit-Colenbrander
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012

432-731.