Uitspraak 201107796/1/A2


Volledige tekst

201107796/1/A2.
Datum uitspraak: 25 januari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Veldhoven,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juni 2011 in zaak nr. 10/1286 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2009 heeft het college [appellant] € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2007 tot de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade toegekend.

Bij besluit van 18 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juni 2011, verzonden op 7 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2011, aangevuld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 juli 2008 luidde, kennen burgemeester en wethouders een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of een besluit omtrent vrijstelling, bedoeld in de artikelen 17 of 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.

2.3. [appellant] is eigenaar van de woning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Veldhoven en kadastraal bekend gemeente Veldhoven, Sectie […], nr. […] (hierna: de woning). Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft hij ten grondslag gelegd dat het vaststellen van een bestemmingsplan en het verlenen van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, de bouw van zeven appartementengebouwen op de tegenover de woning gelegen gronden mogelijk hebben gemaakt en dat dit tot verlies van privacy en uitzicht en tot overlast als gevolg van de toegenomen verkeersdrukte in de wijk heeft geleid.

2.4. Het college heeft het verzoek om vergoeding van planschade voor advies voorgelegd aan de Commissie Planschadevergoeding gemeente Veldhoven (hierna: de commissie).

In een advies van 23 december 2008 heeft de commissie uiteengezet dat de wijziging van de planologische situatie ter plaatse van de woning tot een voor [appellant] nadeliger situatie heeft geleid. Volgens de commissie is ten gevolge hiervan de waarde van de woning op 20 oktober 2006, zijnde de zogenoemde peildatum, van € 345.000,00 naar € 340.000,00 gedaald.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 18 februari 2009 ten grondslag gelegd.

2.5. [appellant] heeft in bezwaar gesteld dat de waarde van de woning op de peildatum van € 345.000,00 naar € 301.806,00 is gedaald. Naar aanleiding hiervan heeft het college nader advies gevraagd aan de commissie.

In een reactie van 29 september 2009 heeft de commissie uiteengezet op welke onderdelen een verschil van inzicht bestaat met de door [appellant] toegepaste taxatiemethode.

Het college heeft deze reactie aan het besluit van 18 maart 2010 ten grondslag gelegd.

2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college het advies van de commissie niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Daartoe voert hij met verwijzing naar een deskundigenrapport van Tog Nederland Zuid B.V. (hierna: Tog) van 9 augustus 2011 aan dat de commissie de nadelige gevolgen van de planologische wijziging heeft onderschat en de taxatie door de commissie van de waardevermindering van de woning niet juist is. Volgens dat rapport is de waarde van de woning op de peildatum van € 350.000,00 naar € 336.000,00 gedaald.

2.6.1. Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 3 maart 2010 in zaak nr. 200905785/1/H2, BR 2010, p. 459) bij het nemen van een besluit op een verzoek om vergoeding van planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

2.6.2. Het advies van de commissie van 23 december 2008, gelezen in samenhang met het nader advies van 29 september 2009, biedt op de wijze, als hiervoor bedoeld, inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat [appellant] door de planologische wijziging een planschade, in de vorm van waardevermindering van de woning, ten bedrage van € 5.000,00 heeft geleden. Uit het advies blijkt dat de door [appellant] gestelde schadefactoren daarbij zijn betrokken. Tevens is in het advies vermeld dat de commissie zich bij het beoordelen van de negatieve gevolgen van de planologische wijziging heeft gebaseerd op haar onderzoek tijdens de hoorzitting, de bezichtiging ter plaatse en een onderzoek van de prijsontwikkeling van de woningen in de directe omgeving, alsmede op de kennis, ervaring en intuïtie die zij in de loop der jaren bij de beoordeling van verzoek om planschadevergoeding in de gemeente Veldhoven heeft opgedaan.

Dat Tog de waarde van de woning onder het oude planologische regime op een hoger bedrag heeft getaxeerd en de waarde van de woning onder het nieuwe planologische regime op een lager bedrag, betekent niet dat het door de commissie opgestelde advies onjuist is, nu het verschil tussen de taxaties binnen in beginsel aanvaardbare marges valt.

Derhalve geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college de aan het onderzoek van de commissie verbonden conclusie niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen.

Het betoog faalt.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012

452.