Uitspraak 201106691/1/R2


Volledige tekst

201106691/1/R2.
Datum uitspraak: 14 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] (hierna: de maatschap), gevestigd te [plaats], gemeente Noordoostpolder,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Noordoostpolder,
appellanten,

en

de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2011 heeft de minister het inpassingsplan "Inpassingsplan Uitbreiding elektriciteitsnet Noordoostpolder" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de maatschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De maatschap heeft nadere stukken ingediend.

TenneT TSO B.V. heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2011, waar de maatschap, vertegenwoordigd door mr. K. de Wit, werkzaam bij rechtsbijstandsverzekeraar ARAG, [appellant sub 2], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. M.A. Ziel en ir. B.A. Wilbrink, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting TenneT verschenen, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam.

2. Overwegingen

2.1. Het plan beoogt de aanleg van een ondergrondse 110 Kv-hoogspanningslijn door de Noordoostpolder mogelijk te maken ten behoeve van de uitbreiding van het elektriciteitsnet. De maatschap en [appellant sub 2] kunnen zich met dat besluit niet verenigen.

2.2. De minister betoogt dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is omdat hij geen zienswijze tegen het ontwerpplan heeft ingediend.

2.2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de minister. [appellant sub 2] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een inpassingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

De Afdeling overweegt dat het beroep van [appellant sub 2] ontvankelijk is. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het plan zodanig gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerp dat [appellant sub 2] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

2.3. De minister heeft gesteld dat de maatschap een zienswijze tegen het ontwerpplan heeft ingediend, terwijl het beroep is ingesteld door [partij]. Nu deze geen zienswijze heeft ingediend is het beroep, aldus de minister, niet-ontvankelijk.

2.3.1. Gezien de bewoordingen van het beroepschrift kan dit naar het oordeel van de Afdeling worden geacht te zijn ingediend namens de maatschap. Gelet hierop faalt het betoog van de minister en is het beroep ontvankelijk.

2.4. De maatschap en [appellant sub 2] stellen dat de minister ten onrechte is afgeweken van het uitgangspunt dat de aanleg van lijnvormige infrastructuur zoveel mogelijk gebundeld dient plaats te vinden. Tevens betogen zij dat de aanleg van de hoogspanningsleiding gebundeld met de N50 had moeten plaatsvinden.

2.4.1. De minister wijst erop dat het ontwerpplan voorzag in een bundeling van de nieuwe hoogspanningsleiding met de bestaande hoogspanningsinfrastructuur. Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is hier echter op een aantal punten van afgeweken om individuele knelpunten op te lossen. De minister betoogt dat gebundelde aanleg met de N50 om verschillende redenen niet mogelijk is.

2.4.2. Blijkens de plantoelichting ligt aan de keuze voor het onderhavige gedeelte van het tracé het uitgangspunt ten grondslag dit zo veel mogelijk te bundelen met reeds aanwezige hoogspanningsverbindingen. Blijkens de plantoelichting en het verweerschrift is op een aantal punten van dit uitgangspunt afgeweken om knelpunten bij individuele agrariërs op te lossen. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding om te oordelen dat, voor zover van genoemd uitgangspunt is afgeweken, dit niet op deugdelijke gronden is gedaan.

Het alternatief van bundeling met de N50 heeft de minister blijkens de plantoelichting en de beantwoording van de zienswijzen afgewezen omdat de beperkte ruimte in de berm van de N50, de mogelijke verbreding van die weg en de in dat geval noodzakelijke kap van beeldbepalende bomen aanleg van de hoogspanningslijn evenwijdig aan de N50 zeer moeilijk maken.

De Afdeling overweegt dat de minister bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de minister beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Voor het oordeel dat de minister dat niet heeft gedaan, bestaat gezien zijn hiervoor weergegeven standpunt geen grond. Hetgeen de maatschap en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geeft evenmin aanleiding om te oordelen dat de door de minister aangedragen argumenten zijn keuze niet kunnen dragen. Aan dit oordeel doet niet af de stelling van de maatschap en [appellant sub 2] dat de hoogspanningsleiding voor een deel wel naast de N50 is aangelegd, nu de minister onweersproken heeft gesteld dat de N50 daar reeds is verbreed.

2.5. De maatschap en [appellant sub 2] betogen dat de aanleg van de hoogspanningslijn onder hun percelen schade zal veroorzaken. Door de graafwerkzaamheden en de bewegingen van de zware voertuigen die hiervoor gebruikt zullen worden zal de grondstructuur verslechteren, met ernstige gevolgen voor hun aardappelteelt. De maatschap en [appellant sub 2] brengen naar voren dat de werkzaamheden op hun perceel door middel van gestuurde boringen plaats dienen te vinden.

2.5.1. De minister wijst erop dat de graafwerkzaamheden laag voor laag verricht zullen worden en dat de oorspronkelijke grondstructuur zo goed mogelijk zal worden hersteld, waardoor de gevolgen beperkt zullen blijven. Tevens is in de overeenkomst die tussen grondeigenaren en TenneT wordt gesloten een schaderegeling opgenomen. Gestuurde boringen, die veel duurder zijn, vinden alleen plaats als de plaatselijke omstandigheden dat vereisen. Dat is hier niet het geval, aldus de minister.

TenneT heeft er ter zitting op gewezen dat zij de maatschap heeft aangeboden een gestuurde boring te verrichten onder hun veredelingsperceel. Verder heeft TenneT er op gewezen dat de hoogspanningslijn grotendeels langs één van de percelen van de maatschap zal lopen.

2.5.2. De Afdeling overweegt dat blijkens het bovenstaande een wijze van aanleg van de hoogspanningsleiding wordt beoogd waarbij aantasting van de agrarische percelen van de maatschap en [appellant sub 2] en de daaruit voortvloeiende nadelen voor hen zo veel mogelijk worden voorkomen. Het standpunt van de minister dat in verband met de hoge kosten grotendeels geen gestuurde boringen zullen worden verricht waar de plaatselijke omstandigheden dat niet vereisen, acht de Afdeling niet onredelijk.

Daarnaast is in de door de rechthebbenden op de gronden met TenneT te sluiten overeenkomst voor de aanleg van de hoogspanningsleiding en het gebruik van de grond daarvoor, voorzien in een schaderegeling. Mede in aanmerking genomen de relatief geringe omvang van de perceelsgedeelten die zullen worden gebruikt voor de hoogspanningsleiding en het aanbod van TenneT gedeeltelijk een gestuurde boring te verrichten, is niet aannemelijk dat de schade voor de maatschap en [appellant sub 2] zo ernstig zal zijn dat de minister daarom van vaststelling van de bestreden plandelen had moeten afzien. Gelet hierop oordeelt de Afdeling dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang dat is gediend met de aanleg van de hoogspanningsleiding hier diende te prevaleren boven het belang van de maatschap en [appellant sub 2].

2.6. De maatschap en [appellant sub 2] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze.

In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.

De maatschap en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende onderdelen van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Derhalve falen die beroepsgronden.

2.7. In hetgeen de maatschap en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen zijn ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011

59-726.