Uitspraak 201105264/1/H1


Volledige tekst

201105264/1/H1.
Datum uitspraak: 16 november 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 april 2011 in zaak nr. 09/632 in het geding tussen:

Milieudefensie

en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college het verzoek van Milieudefensie om handhavend op te treden tegen het gebruik van houtkachels op schepen in het Verbindingskanaal nabij de Herebrug te Groningen afgewezen.

Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft het college het door Milieudefensie daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college, onder intrekking van het besluit van 11 augustus 2008, het door Milieudefensie gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 april 2011, verzonden op 11 april 2011, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door Milieudefensie daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Milieudefensie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2011.

Milieudefensie heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2011, waar Milieudefensie, vertegenwoordigd door drs. T.R. Janssen en drs. A.M.T. Bötticher, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Groot, V.M. de Jonge en drs. W. de Boer, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het besluit van 30 maart 2010 heeft betrekking op een viertal woonschepen, gelegen aan Zuiderpark 1005, Stationsweg 1002, Julianaweg 1003 en Julianaweg 1005 in Groningen. Het hoger beroep is ter zitting ingetrokken voor zover het betrekking heeft op Stationsweg 1002.

2.2. Milieudefensie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de woonschepen zijn aan te merken als bouwwerken in de zin van de Groninger Bouwverordening 2004 (hierna: de Bouwverordening), zodat het college zich ten onrechte niet bevoegd heeft geacht handhavend op te treden tegen overlast en hinder door de emissies van houtkachels op die woonschepen op grond van het bepaalde in artikel 7.3.2 van de Bouwverordening.

2.3. Ingevolge artikel 1.1 van de Bouwverordening wordt onder bouwwerk verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Ingevolge artikel 7.3.2 is het verboden in, op, of aan een bouwwerk, voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor:

a. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van dat bouwwerk, het open erf of terrein;

b. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet, walm, stof of vocht wordt verspreid.

Niet van toepassing is het vorenstaande indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet van toepassing is.

2.4. Niet in geschil is dat de woonschepen metalen constructies zijn, die in het verleden zijn gebouwd om als schip te fungeren en die nog steeds kunnen varen. Ter zitting is komen vast te staan dat de woonschepen door middel van trossen van staalkabel en met een loopplank zijn verbonden met de kade. Voorts zijn de woonschepen aangesloten op nutsvoorzieningen en op het riool. Niet in geschil is dat de aansluiting op nutsvoorzieningen en de uit de milieuregelgeving voortvloeiende aansluiting op het riool, bestaande uit een aangekoppelde buis aan de zijkant van de woonschepen, eenvoudig zijn af te koppelen. Gelet op het vorenstaande zijn de woonschepen niet zodanig met de grond verbonden als bedoeld in artikel 1.1 van de Bouwverordening en derhalve niet aan te merken als bouwwerken. Nu, gelet hierop, geen voorschriften van de Bouwverordening zijn overtreden, heeft het college zich terecht niet bevoegd geacht handhavend op te treden en het verzoek om handhaving daarom terecht afgewezen. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011

392.