Uitspraak 201004694/1/R1


Volledige tekst

201004694/1/R1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Belangenvereniging Indische Buurt, gevestigd te Den Helder,
appellante,

en

de raad van de gemeente Den Helder,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2010, nummer RB10.0001, heeft de raad het bestemmingsplan "Bloemen- en Geleerdenbuurt 2008" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de Belangenvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 juni 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en de Belangenvereniging hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. H.J. Winter en ing. C.V. Veldt-Kaiser, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling op 4 augustus 2011 het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) met het oog op het inwinnen van nadere schriftelijke inlichtingen bij de raad als bedoeld in artikel 8:28 van deze wet.
Bij brief van 11 augustus 2011 heeft de raad aan dit verzoek voldaan. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Belangenvereniging daarop een reactie ingediend. Met toestemming van partijen is een tweede onderzoek ter zitting achterwege gebleven waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in het juridisch-planologisch kader voor de Bloemen- en Geleerdenbuurt in Den Helder. Het plan is voornamelijk conserverend van aard en voorziet daarnaast in de bouw van een brede school aan de Pasteurstraat 6.

Belanghebbendheid

2.2. De raad betoogt dat de Belangenvereniging geen belanghebbende is bij het plandeel dat voorziet in de bouw van de brede school, omdat haar statutaire doelstelling te ruim is en zij geen feitelijke werkzaamheden verricht.

2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.2.2. Volgens artikel 3, eerste lid, van de statuten van de Belangenvereniging heeft zij tot doel het behartigen van de belangen van de Indische Buurt en directe omgeving in Den Helder.

Uit het tweede lid blijkt dat de Belangenvereniging dit doel onder meer tracht te bereiken door het houden van vergaderingen, het onderhandelen met overheid en particulieren, het bevorderen van bekendheid en medewerking bij politieke partijen, waar mogelijk deelname aan politieke besluitvorming, het deelnemen aan wettelijke procedures, het deelnemen aan fora de buurt betreffende en het organiseren van gerelateerde activiteiten voor de leden.

2.2.3. Blijkens de statutaire doelstelling behartigt de Belangenvereniging de belangen van de Indische Buurt en de directe omgeving in Den Helder. Deze belangen zijn rechtstreeks betrokken bij het plandeel dat in de brede school, die direct aan de Indische Buurt zal grenzen op een afstand van ongeveer 75 m, voorziet. Onder verwijzing naar de uitspraak van 26 januari 2011 in zaaknr. 201005682/1/H1 overweegt de Afdeling dat de Belangenvereniging door het optreden in rechte in dit geval een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt, waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun besluit worden getroffen. Daarmee kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht in de aldus tot stand gebrachte bundeling van belangen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding om het beroep van de Belangenvereniging niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van belanghebbendheid.

Procesbelang

2.3. De raad betoogt dat de Belangenvereniging geen belang meer heeft bij beoordeling van haar beroep, omdat de bouwvergunning voor de brede school inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 maart 2011in zaak nr. 201002872/1/R2) brengt de omstandigheid dat een bouwvergunning in rechte onaantastbaar is geworden niet met zich dat er niet langer belang bestaat bij een uitspraak, nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van de Belangenvereniging vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.

Inhoudelijk

2.4. De Belangenvereniging kan zich niet verenigen met de voorziene brede school. Hiertoe betoogt de Belangenvereniging dat als gevolg van de brede school de groenstructuur en het bestaande karakter van de wijk onevenredig worden aangetast. In dit verband voert zij aan dat het gebouw "De Groene Poolster", dat cultuurhistorische waarde heeft, als gevolg van de komst van de brede school moet verdwijnen.

Voorts betoogt zij dat onvoldoende onderzocht is welke gevolgen de brede school voor het verkeer zal hebben. Volgens de Belangenvereniging is de verkeerstelling die in november 2010 is uitgevoerd niet representatief, omdat de Pasteurstraat gedurende een groot gedeelte van deze maand afgesloten was voor het autoverkeer. De Belangenvereniging vreest dat de bestaande wegstructuur niet berekend is op de verkeersaantrekkende werking van de brede school. Volgens haar is de bestaande wegstructuur voorts niet berekend op noodverkeer bij een calamiteit. Verder is volgens de Belangenvereniging uitgegaan van onjuiste verkeersintensiteiten in het akoestisch onderzoek en bij de vraag of de brede school de luchtkwaliteit in betekenende mate zal beïnvloeden.

De Belangenvereniging vreest voorts voor parkeeroverlast ten gevolge van de brede school, omdat volgens haar niet voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden.

Tot slot betoogt zij dat de uitvoerbaarheid van de brede school in het kader van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) niet voldoende verzekerd is, omdat beschermde vleermuissoorten in het gebied aangetroffen zijn.

2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat de groenstructuur en het bestaande karakter van de wijk als gevolg van de brede school niet onevenredig worden aangetast. Hierbij is volgens de raad van belang dat de locatie waar de brede school is voorzien nooit deel heeft uitgemaakt van de groenstructuur van de wijk, omdat in het voorheen geldende bestemmingsplan reeds bebouwing op de locatie mogelijk was. Het resterende groen in de wijk wordt niet aangetast.

Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de capaciteit van de Pasteurstraat op het extra aantal vervoersbewegingen als gevolg van de brede school is berekend. Verder zullen er maatregelen worden genomen om verkeersoverlast als gevolg van de brede school zoveel mogelijk te beperken. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat niet aan de juistheid van het akoestisch onderzoek getwijfeld hoeft te worden en dat bij de vraag of de brede school de luchtkwaliteit in betekenende mate zal beïnvloeden, is uitgegaan van de juiste verkeersintensiteiten.

Voorts is volgens de raad de parkeerbehoefte voor de brede school berekend en leidt de grotere parkeerbehoefte niet tot problemen, nu parkeerplaatsen op het terrein van de brede school gerealiseerd zullen worden en in de omgeving voldoende parkeerplaatsen zullen zijn.

Verder is volgens de raad de uitvoerbaarheid van de brede school in het kader van de Ffw voldoende verzekerd, omdat in de planregels een bouwverbod voor de brede school is opgenomen totdat uit nader onderzoek gebleken is dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn of een eventuele ontheffing is verleend en aan de voorwaarden in deze ontheffing is voldaan.

2.6. Aan het perceel Pasteurstraat 6 (hierna: het perceel) is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Ten tijde van de vaststelling van het plan stonden op het perceel onder meer het gebouw de "Groene Poolster" en bomen en was op het perceel een grasveld aanwezig.

De hoogte van de omringende gebouwen loopt uiteen van ten hoogste 12 meter tot tenminste 4 meter.

Ingevolge artikel 1, lid 71, van de planregels, wordt onder maatschappelijke voorzieningen onder meer verstaan educatieve voorzieningen.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, voor zover hier van belang, zijn de voor de bestemming "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. gebouwen ten behoeve van:

1. maatschappelijke voorzieningen; met onder meer de daarbij behorende:

d. parkeervoorzieningen;

e. groenvoorzieningen.

Ingevolge artikel 8, lid 8.2.1, onder d, gelezen in samenhang met de verbeelding varieert de maximale bouwhoogte van de brede school van 4 tot 10 meter.

Ingevolge artikel 8, lid 8.2.1, onder f, geldt voor het perceel een bouwverbod zolang niet middels een ecologisch rapport is aangetoond dat er geen strijd is met de Ffw, of indien er ontheffing benodigd is van deze wet deze door het bevoegde gezag is afgegeven en aan eventuele voorwaarden welke aan de ontheffing zijn verbonden, is voldaan.

Ingevolge artikel 8, lid 8.2.2 dient bij het (ver)bouwen van een gebouw te worden voldaan aan de parkeernormen in lid a tot en met g.

Ingevolge artikel 8, lid 8.2.2, onder h, zijn voor het bouwen aan de Pasteurstraat 6 lid a tot en met g niet van toepassing indien 25 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden en het bouwplan voldoet aan de uitgangspunten van het parkeeronderzoek zoals in bijlage 2 van de toelichting is opgenomen.

Ingevolge artikel 11, lid 11.1, onder a en d, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wegen, straten en paden met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen.

In de brede school zullen zich twee basisscholen met een totaal aantal van ongeveer 450 leerlingen en een kinderopvang bevinden. Daarnaast zullen in de brede school ook naschoolse activiteiten plaatsvinden.

2.7. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de groenstructuur en het bestaande karakter van de wijk niet ernstig worden aangetast. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de bomenrij op het perceel aan de zijde van de Pasteurstraat en de bomenrij aan de achterzijde van het perceel behouden blijven. In de nota van zienswijzen staat dat slechts deze bomenrij deel uitmaakt van de groenstructuur in de wijk en dat de locatie voor de voorziene brede school nooit deel uit heeft gemaakt van deze groenstructuur. De raad heeft ter zitting voorts verklaard dat op het perceel een groenvoorziening wordt aangelegd voor de brede school. De bestemming "Maatschappelijk" maakt deze groenvoorziening mogelijk. Anders dan de Belangenvereniging betoogt is vervangend groen derhalve mogelijk. Voorts zijn het huidige sportveld met de omringende bomen aan de Pasteurstraat ten zuidwesten van de voorziene brede school en de huidige groenstroken aan de H.A. Lorentzstraat als zodanig in het plan voorzien. Verder betrekt de Afdeling bij haar oordeel dat de maximale bouwhoogten voor de brede school niet verschillen van de bouwhoogten van de omringende gebouwen. In de niet nader onderbouwde stellingen van de Belangenvereniging dat het plan op dit punt in strijd is met het nationaal beleid en de adviezen van autoriteiten ziet de Afdeling geen aanleiding om hier anders over te oordelen.

Voor zover de Belangenvereniging betoogt dat als gevolg van de brede school het gebouw de "Groene Poolster", dat volgens haar cultuurhistorische waarde heeft, verdwijnt, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan geen verplichting tot instandhouding van bebouwing kan bevatten. Voorts wijst de Afdeling erop dat de "Groene Poolster" niet is aangewezen als beschermd monument.

In de ontwikkelingsvisie staat dat om de stedelijke structuur van de Bloemen- en Geleerdenbuurt en de samenhang met andere buurten en het centrum te versterken een aantal zaken, waaronder versterking van de groene hoofdstructuur, aanbeveling verdienen. Nu versterking van de groene hoofdstructuur geen absoluut uitgangspunt is, maar slechts aanbeveling verdient, heeft de raad het belang van versterking van de groene hoofdstructuur kunnen afwegen tegen andere belangen. Hiermee heeft de raad derhalve, anders dan de Belangenvereniging betoogt, niet in strijd met de ontwikkelingsvisie gehandeld.

2.8. Wat betreft het betoog van de Belangenvereniging dat de brede school tot een onaanvaardbare verkeerssituatie zal leiden, overweegt de Afdeling dat volgens de raad de brede school ongeveer 150 extra vervoersbewegingen per etmaal tot gevolg zal hebben. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat dit aantal vervoersbewegingen gebaseerd is op de verkeersgeneratie van een school van ongeveer dezelfde grootte in Julianadorp, dat nabij de stad Den Helder is gelegen. In de niet nader onderbouwde stelling van de Belangenverenging dat dit aantal onjuist is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid uit heeft kunnen gaan van ongeveer 150 extra vervoersbewegingen per etmaal als gevolg van de brede school.

Met betrekking tot het totaal aantal vervoersbewegingen op de Pasteurstraat staat in het akoestisch onderzoek van april 2008 bij het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, dat de etmaalintensiteit voor de Pasteurstraat in het jaar 2007 1461 bedroeg. Dit aantal is volgens het akoestisch onderzoek gebaseerd op het verkeersmodel 2003 van Grontmij voor de gemeente Den Helder. In de niet nader onderbouwde stelling van de Belangenvereniging dat het aantal van 1461 te laag is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van dit aantal heeft kunnen uitgaan. Dit wordt bevestigd door een verkeerstelling, die weliswaar pas na de vaststelling van het plan van 10 tot en met 23 november 2010 in het kader van een verkeersbesluit voor de Pasteurstraat is verricht, maar waaruit volgt dat het hoogst aantal gemeten vervoersbewegingen ongeveer 600 per etmaal was. Voor zover de Belangenvereniging betoogt dat deze verkeerstelling niet representatief is, omdat de Pasteurstraat van 15 tot en met 26 november afgesloten was voor het verkeer, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de Pasteurstraat feitelijk slechts was afgesloten op de dagen dat er aan de weg werd gewerkt. Dit betreffen maandag 15 november de gehele dag en dinsdag 16 november in de ochtenduren. Dit standpunt komt overeen met de uitkomsten van de verkeerstellingen waaruit volgt dat het hoogst aantal vervoersbewegingen werd gemeten op donderdag 18 november. Voorts werd ook voordat de Paseurstraat werd afgesloten, op woensdag 10 en donderdag 11 november een aantal vervoersbewegingen van ongeveer 500 per etmaal gemeten.

Gelet op de algemeen gangbare norm van het CROW dat een erftoegangsweg, zoals de Pasteurstraat in de plantoelichting is aangemerkt, een maximale capaciteit heeft van ongeveer 6000 vervoersbewegingen per etmaal, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename in het aantal vervoersbewegingen met 150 per etmaal als gevolg van de brede school niet tot een onaanvaardbare verkeerssituatie zal leiden. Daarbij neemt de Afdeling voorts in aanmerking dat niet aannemelijk is dat deze toename ook op de drukste tijdstippen tot een onaanvaardbare situatie leidt. De maximale capaciteit van een erftoegangsweg, zoals de Pasteurstraat, is volgens het CROW ongeveer 250 vervoersbewegingen per uur en volgens het onderzoek van november 2010 blijft het aantal vervoersbewegingen op de drukste tijden ver onder de 100 per uur. Gelet op de omstandigheid dat de Pasteurstraat als erftoegangsweg wordt aangemerkt, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de Pasteurstraat niet berekend is op noodverkeer bij een calamiteit.

De Belangenvereniging heeft met betrekking tot het akoestisch onderzoek en de luchtkwaliteit slechts aangevoerd dat is uitgegaan van onjuiste verkeerintensiteiten. Nu de raad in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van bovengenoemde verkeersintensiteiten falen de betogen van de Belangenvereniging over het akoestisch onderzoek en over de vraag of de brede school de luchtkwaliteit in betekenende mate zal beïnvloeden.

2.9. In bijlage 2 bij de plantoelichting is aan de hand van de nota Bouwen en Parkeren (hierna: de parkeernota) van 28 februari 2007 van de gemeente Den Helder berekend hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn voor de brede school. Aan de hand van deze nota komt de plantoelichting uit op een aantal van maximaal 44 benodigde parkeerplaatsen voor de brede school, waarbij volgens de plantoelichting ook rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van een sportschool in de Pasteurstraat en de sloop van het gebouw van de Helderse Vereniging voor Buurt- Wijk- en Speeltuinwerk (hierna: HVWBS). In de plantoelichting staat voorts dat van de 44 parkeerplaatsen een aantal van 20,4 benodigd is voor ouders die hun kinderen halen en brengen, waarvan 16 voor ouders die hun kinderen naar school halen en brengen en 4,4 voor ouders die hun kinderen naar de kinderopvang brengen en halen.

De Belangenvereniging betoogt overigens terecht dat in de plantoelichting bij de berekening van de benodigde parkeerplaatsen voor de brede school ten onrechte rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van de sportschool en de sloop van het gebouw van de HVWBS, nu deze geen invloed hebben op de parkeerbehoefte van de brede school. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid uit heeft kunnen gaan van de berekende parkeerbehoefte, aangezien het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de brede school met slechts één toeneemt tot 45 indien geen rekening wordt gehouden met de sportschool en de sloop van het gebouw van het gebouw van de HVWBS.

2.9.1. De gemeente heeft voorts van 8 tot en met 14 februari 2010 in aanvulling op de berekening in bijlage 2 bij de plantoelichting, in samenwerking met de Belangenvereniging, parkeertellingen uitgevoerd in de Pasteurstraat. Anders dan de Belangenvereniging betoogt, heeft de raad bij het bepalen van de bestaande parkeerbelasting in redelijkheid uit kunnen gaan van dit empirisch onderzoek en niet van de berekeningen in de parkeernota. Daartoe overweegt de Afdeling dat de nota voor de parkeerbelasting uitgaat van theoretische parkeernormen, waar de feitelijke parkeerbelasting van kan verschillen. Volgens het onderzoek, voor zover hier van belang, bedroeg het hoogst aantal geparkeerde voertuigen 87, gemeten op 9 februari om 8 uur 's avonds. Met een parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen voor de brede school op dit tijdstip komt de parkeerbelasting uit op 97 voertuigen in de nieuwe situatie, aldus het onderzoek. Voorts komt volgens het onderzoek in de nieuwe situatie de parkeerbelasting om 8 uur 's ochtends uit op 91 voertuigen en om kwart over drie 's middags op 81 voertuigen.

Met betrekking tot het aantal beschikbare parkeerplaatsen overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat door de bouw van de brede school 27 van de huidige parkeerplaatsen zullen verdwijnen en dat 26 parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden op het noordelijke deel van het perceel. De raad heeft ter zitting toegelicht dat deze parkeerplaatsen aan de noordzijde van het perceel openbaar toegankelijk zullen zijn. Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat een zogenoemde Kiss and Ride zone in de Pasteurstraat aan de zijde van het perceel zal worden gerealiseerd voor ouders die hun kinderen halen en brengen. Voorts zijn er volgens de parkeertellingen uit februari 2010 110 parkeerplaatsen in de omgeving van de voorziene brede school.

In hetgeen de Belangenvereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat meer dan 27 parkeerplaatsen zullen verdwijnen en dat minder dan 26 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden. Anders dan de Belangenvereniging stelt, acht de Afdeling niet aannemelijk dat vier parkeerplaatsen ter hoogte van de Pasteurstraat 2, 4 en 6 zullen verdwijnen, aangezien de Pasteurstraat blijkens de verbeelding ter hoogte van deze nummers is aangewezen voor de bestemming "Verkeer", zodat parkeerplaatsen ter plaatse planologisch mogelijk zijn. Voorts is, anders dan de Belangenvereniging stelt, realisatie van de Kiss and Ride zone mogelijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de Pasteurstraat aan de zijde van het perceel blijkens de verbeelding is aangewezen voor de bestemming "Verkeer" en ongeveer 10 meter bij 70 meter groot is.

De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende parkeerplaatsen in de omgeving aanwezig zijn om aan de parkeerbehoefte voor de brede school te voldoen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ook indien ervan uit moet worden gegaan dat het huidige aantal parkeerplaatsen 103 is, zoals de Belangenvereniging stelt, er nog steeds voldoende capaciteit is om aan de grootste parkeerbelasting van 97 voertuigen om 8 uur 's avonds te voldoen. Anders dan de Belangenvereniging stelt, zijn derhalve ook in de avond voldoende parkeerplaatsen beschikbaar. De Afdeling betrekt daarbij voorts dat de parkeerbehoefte van de brede school het grootst zal zijn op de tijdstippen dat ouders hun kinderen van en naar school halen en brengen tussen 8 en 9 uur 's ochtends en tussen 3 en 4 uur 's middags, wanneer veel bewoners van de Pasteurstraat reeds vertrokken zijn naar hun werk onderscheidenlijk nog niet teruggekeerd zijn van hun werk.

2.10. Anders dan de Belangenvereniging betoogt, komt de vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

2.10.1. In het kader van een aanvraag voor een vrijstelling voor de brede school krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft CSO adviesbureau op 6 maart 2008 het rapport "Quickscan Natuurwetgeving planlocatie de Groene Poolster aan de Pasteurstraat 6 te Den Helder" uitgebracht waarin de resultaten van een vooronderzoek naar de mogelijk aanwezige soorten in het gebied aan de Pasteurstraat 6 staan vermeld. Het rapport van 6 maart 2008 beveelt een nader onderzoek aan naar het gebruik van het gebied door verscheidene vleermuissoorten.

Op 15 oktober 2008 heeft CSO adviesbureau naar aanleiding hiervan het rapport "Nader onderzoek Flora- en faunawet planlocatie 'De Groene Poolster' aan de Pasteurstraat 6 te Den Helder" uitgebracht waarin de resultaten van een nader onderzoek in augustus en september 2008 naar de aanwezigheid van vleermuizen op de locatie Pasteurstraat 6 zijn neergelegd. Volgens het rapport, voor zover hier van belang, wordt de locatie door vleermuizen enkel gebruikt voor foerageren en zijn geen aanwijzingen van vaste of tijdelijke verblijfplaatsen binnen het gebied aangetroffen. Voorts zal het mogelijk verdwijnen van de aanwezige foerageerlocaties van vleermuizen volgens het rapport naar verwachting geen negatief effect hebben op de staat van instandhouding van locale populaties van vleermuizen. Een ontheffing op grond van de Ffw is niet vereist, aldus het rapport van 15 oktober 2008.

Op 5 november 2010 heeft Grontmij in opdracht van de gemeente Den Helder het rapport "Vleermuizeninventarisatie Pasteurstraat 6 te Den Helder" uitgebracht waarin de resultaten staan vermeld van een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen in het gebied Pasteurstraat 6. Volgens het rapport is het onderzoek, anders dan het onderzoek dat heeft geleid tot het rapport van 15 oktober 2008, conform het Vleermuisprotocol van de Gegevensautoriteit Natuur verricht. In het gebied zijn volgens het rapport binnen de bebouwing en in de bomen geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, maar zijn slechts foeragerende vleermuizen aangetroffen. Dit betekent dat de bebouwing gesloopt kan worden en de bomen gekapt kunnen worden zonder ontheffing van de Ffw. Voor het foerageergebied geldt volgens het rapport dat het gebied in de toekomst geschikt blijft als jachtbiotoop, omdat de aangetroffen soorten binnen het stedelijk gebied weinig eisen stellen aan hun foerageergebied.

2.10.2. Gelet op de resultaten van het onderzoek door CSO adviesbureau heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. In dit verband wijst de Afdeling erop dat, hoewel dit onderzoek na de vaststelling van het plan dateert, het onderzoek van Grontmij de resultaten van het onderzoek van CSO adviesbureau bevestigt.

In het betoog van de Belangenvereniging dat de voormelde onderzoeken niet deugdelijk zijn omdat ze niet conform het Vleermuisprotocol zijn verricht, ziet de Afdeling geen aanleiding hier anders over te oordelen. Het Vleermuisprotocol van de Gegevensautoriteit Natuur is een leidraad bij het onderzoek ten behoeve van een aanvraag van een ontheffing in de zin van de Ffw. In onderhavige procedure is een aanvraag niet aan de orde. Reeds hierom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dit protocol ten onrechte niet bij de voormelde onderzoeken is gehanteerd. Ook het betoog van de Belangenvereniging dat in het onderzoek van Grontmij onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat andere gebieden binnen Den Helder verloren zijn gegaan als foerageergebieden voor vleermuizen zodat de locatie van de voorziene brede school als foerageergebied belangrijker is geworden, leidt niet tot een ander oordeel. In het rapport van Grontmij wordt immers geconcludeerd dat de locatie voor de voorziene brede school geschikt blijft als foerageergebied voor vleermuizen en het plan niet leidt tot vernietiging van hun leefgebied. Voor zover de Belangenvereniging bezwaren naar voren brengt die betrekking hebben op de procedures van de bouwvergunning en de kapvergunning, overweegt de Afdeling dat dit afzonderlijke procedures betreffen die thans niet aan de orde zijn.

2.11. In hetgeen de Belangenvereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011

533-703.