Uitspraak 201802679/2/R1


Volledige tekst

201802679/2/R1.
Datum uitspraak: 28 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:

AH Limmen Supermarkt B.V., gevestigd te Limmen, gemeente Castricum,
verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Castricum,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2018 heeft het college het uitwerkingsplan "supermarkt Limmen-Zandzoom" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft AH Limmen beroep ingesteld.

AH Limmen heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

AH Limmen heeft een nader stuk ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juni 2018, waar AH Limmen, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Heinen, advocaat te Arnhem, J. van Boven, H. Goverde-Bruins en J.P. Verwaaijen, zijn verschenen. Tevens is [partij], vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het uitwerkingsplan voorziet op een locatie ter plaatse van de Rijksweg in Limmen in de mogelijkheid van een nieuwe supermarkt. Ten behoeve van de nieuwe supermarkt is de bestemming "Detailhandel" toegekend, bestemd voor detailhandel uitsluitend in de vorm van een supermarkt met een winkelvloeroppervlakte van maximaal 850 m². AH Limmen exploiteert een supermarkt op ongeveer 350 m van het plangebied. [partij] wenst de voorziene supermarkt te realiseren en te exploiteren.

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Spoedeisend belang

3. Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb luidt: "Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld [...] kan de voorzieningenrechter [...] op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist."

3.1. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot schorsing van het uitwerkingsplan teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Ter zitting heeft [partij] aangegeven dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van de supermarkt met een winkelvloeroppervlakte van maximaal 850 m² klaarligt. Zij heeft te kennen gegeven dat die aanvraag wordt ingediend zodra het uitwerkingsplan in werking treedt. Gelet hierop bestaat in zoverre bij het verzoek een spoedeisend belang.

3.2. Voor zover het verzoek ziet op de mogelijkheid om met de in artikel 3, lid 3.4, van de planregels van het uitwerkingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid het winkelvloeroppervlak te vergroten tot maximaal 1.250 m² bestaat geen spoedeisend belang. Niet is gebleken dat van deze afwijkingsbevoegdheid op korte termijn gebruik zal worden gemaakt. In zoverre bestaat reeds hierom geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening in te willigen.

3.3. Het voorlopig rechtsmatigheidsoordeel dat hierna volgt, ziet gelet op het voorgaande alleen op de bouwmogelijkheid van een supermarkt met een winkelvloeroppervlakte van maximaal 850 m².

Intrekking

4. AH Limmen heeft ter zitting de beroepsgrond dat onvoldoende parkeergelegenheid bij de nieuwe supermarkt zal worden gerealiseerd, ingetrokken.

Strijd met uitwerkingsregels

5. Volgens AH Limmen voorziet het plan niet in detailhandel in de vorm van een supermarkt met een buurtverzorgende functie, omdat de supermarkt een grote omvang heeft en ook klanten vanuit Heiloo aantrekt. Het uitwerkingsplan is daarom vastgesteld in strijd met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan.

5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat gelet op de beperkte omvang van de supermarkt sprake is van een supermarkt met een buurtverzorgende functie.

5.2. In het bestemmingsplan "Limmen - Zandzoom" van 3 februari 2011 is aan de locatie de bestemming "Gemengd - Uit te werken 1" toegekend.

Artikel 17, lid 17.1, van de planregels van het plan luidt: "De voor ‘Gemengd - Uit te werken 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[...];

d. detailhandel, in de vorm van ten hoogste één supermarkt met een buurtverzorgende functie;

[...]."

Lid 17.2 luidt: "Burgemeester en wethouders werken deze bestemming uit met inachtneming van het bepaalde in de volgende uitwerkingsregels:

[...];

j. De bedrijfsvloeroppervlakte van de supermarkt mag maximaal 1.500 m2 bedragen;

[...]."

5.3. Het begrip "buurtverzorgende functie" wordt in de planregels van het bestemmingsplan niet gedefinieerd. De uitwerkingsregels stellen echter wel een maximum bedrijfsvloeroppervlakte aan de supermarkt van 1.500 m2. Aan de winkelvloeroppervlakte wordt daarbinnen geen maximum gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan worden aangenomen dat de raad van de gemeente Castricum, die het bestemmingsplan heeft vastgesteld, een supermarkt met een maximaal bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 1500 m² beschouwt als een supermarkt met een buurtverzorgende functie. Het uitwerkingsplan voorziet bij recht in een supermarkt met een winkelvloeroppervlakte van maximaal 850 m², waarmee in het licht van de gebruikelijke verhouding tussen een bedrijfsoppervlakte en een winkelvloeroppervlakte, een bedrijfsvloeroppervlakte kleiner dan 1.500 m² correspondeert, zodat het uitwerkingsplan de maximum oppervlakte in de uitwerkingsregels niet overschrijdt. Gelet hierop is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat het uitwerkingsplan voorziet in een supermarkt met een buurtverzorgende functie als bedoeld in artikel 17, lid 17.1, van de planregels van het bestemmingsplan. Dat de nieuwe supermarkt ook bezoekers vanuit delen van Heiloo kan aantrekken, doet daar niet aan af. Gelet hierop is in zoverre geen sprake van strijd met de uitwerkingsregels. Het betoog faalt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

6. AH Limmen betoogt dat het uitwerkingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), omdat onvoldoende behoefte bestaat aan de voorziene supermarkt. De komst van de nieuwe supermarkt zal volgens haar leiden tot onaanvaardbare leegstand in het centrum van Limmen. AH Limmen voert aan dat het rapport "Toets aan ladder voor duurzame verstedelijking Nieuw filiaal [partij] Visweg te Limmen", van oktober 2016, opgesteld door Strabo (hierna: het Strabo-rapport), dat ten grondslag ligt aan het plan, ernstige gebreken bevat. AH Limmen heeft ter onderbouwing daarvan het tegenrapport "Second opinion DPO/Ladder nieuwe supermarkt Limmen" van 31 mei 2018, opgesteld door Stec Groep (hierna: het Stec-rapport), ingebracht. In het Stec-rapport wordt op een aantal uitgangspunten van het Strabo-rapport ingegaan. Daarnaast brengt AH Limmen ook zelf een aantal gebreken in het Strabo-rapport naar voren. Zij voert onder meer aan dat in het Strabo-rapport bij het berekenen van de beschikbare plancapaciteit voor detailhandel ten onrechte de zogenoemde locatie Palet niet is betrokken. Ook is in het Strabo-rapport geen rekening gehouden met het marktaandeel van online-supermarkten.

6.1. Het college stelt zich primair op het standpunt dat het relativiteitsvereiste, dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, aan een inhoudelijke beoordeling in de weg staat, omdat AH Limmen als concurrent is opgekomen tegen het uitwerkingsplan.

Subsidiair stelt het college zich onder verwijzing naar het Strabo-rapport op het standpunt dat de nieuwe supermarkt niet zal leiden tot onaanvaardbare leegstand.

6.2. Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellanten door het bestreden besluit dreigen te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellanten.

6.3. In de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724 (overzichtsuitspraak; overwegingen 12.5-12.7), heeft de Afdeling overwogen dat, voor zover artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in rechte wordt ingeroepen door een concurrent die kwalificeert als belanghebbende bij het besluit in de zin van artikel 1:2 van de Awb omdat zijn onderneming werkzaam is in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied, en wiens belang bij de toepassing van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro uitsluitend is gelegen in het concurrentiebelang, het volgende geldt.

Zodanige concurrent dient, als hij stelt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, daarbij feiten en omstandigheden aan te voeren die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voor hem relevante leegstand zal kunnen leiden. In dat geval staat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste niet aan inhoudelijke beoordeling van de gestelde strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de weg. In het kader van die beoordeling kan aan de orde komen of het plan zodanige leegstandseffecten tot gevolg heeft dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal kunnen leiden. Daarbij betrekt de bestuursrechter het oordeel van het bestuursorgaan over de aanvaardbaarheid van die leegstandseffecten (uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585 (Wijchen)).

Voor het aannemen van voor een concurrent relevante leegstand als hiervoor bedoeld is onvoldoende dat de voorziene ontwikkeling leidt of kan leiden tot een verminderde vraag naar producten of diensten en daardoor tot daling van omzet en inkomsten van de eigen onderneming of de desbetreffende vestiging. Het enkele feit dat de voorziene ontwikkeling kan leiden tot beëindiging van de eigen bedrijfsactiviteiten ter plaatse en daardoor tot leegstand van het in gebruik zijnde bedrijfsgebouw is op zichzelf eveneens onvoldoende om te concluderen dat zich relevante leegstand zal voordoen. Dit kan echter onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld indien het bedrijfsgebouw dermate bijzondere bouwkundige dan wel locatie-specifieke eigenschappen heeft, dat andersoortig gebruik - al dan niet door transformatie - niet of onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort, hetgeen niet licht zal kunnen worden aangenomen. Voorts zou relevante leegstand zich voor kunnen doen bij leegstand als gevolg van de voorziene ontwikkeling in de directe omgeving van het bij de concurrent in gebruik zijnde bedrijfspand (uitspraken van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2855 (Venlo) en van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3106 (Oldebroek)).

6.4. Uit deze overwegingen volgt - kort samengevat - dat een concurrent slechts een beroep kan doen op artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro wanneer de ontwikkeling zal kunnen leiden tot voor hem relevante leegstand. Van voor een concurrent relevante leegstand kan onder meer sprake zijn wanneer bedrijfsvestigingen in de nabijheid van de vestiging van de concurrent leeg zouden kunnen komen te staan door de voorziene ontwikkeling.

In haar nadere stuk en ter zitting heeft AH Limmen gewezen op verschillende ondernemingen in haar omgeving zoals een slager, een bakker, een drogist en vestiging van Gall&Gall die door het uitwerkingsplan mogelijk hun bedrijf moeten beëindigen waarna de panden mogelijk leeg zouden kunnen komen te staan. Het college heeft daar tegenover gesteld dat het niet is uitgesloten dat een enkel verkooppunt uitvalt, maar dat het hier niet gaat om een aaneengesloten winkelgebied. Zelfs als die panden leeg zouden komen te staan, is volgens het college geen sprake van onaanvaardbare leegstand, omdat het betrokken gebied overwegend een woonfunctie heeft. Leegstand van de aldaar aanwezige woningen als gevolg van de nieuwe supermarkt zal zich niet voordoen.

De voorzieningenrechter twijfelt gelet op het voorgaande of zich geen relevante leegstand zal kunnen voordoen en of in de bodemprocedure de relativiteit in de weg zal staan aan vernietiging van het plan wegens strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro . De voorzieningenrechter gaat er voor de behandeling van het verzoek vanuit dat de relativiteit niet aan AH Limmen kan worden tegengeworpen en gaat over tot een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond.

6.5. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

6.6. In het Strabo-rapport wordt geconcludeerd dat een analyse van de actuele regionale behoefte leert dat er op korte termijn draagvlak is voor 493 m² extra winkelvloeroppervlakte binnen de voedselbranche. Hoewel deze marktruimte in feite nog niet de volledige bij recht geplande supermarkt van 850 m² rechtvaardigt, geeft het wel aan dat ter zake een uitbreiding van het bestaande aanbod gewenst is en invulling wordt gegeven aan een actuele behoefte van inwoners van Limmen. Een tweede supermarkt verdient de voorkeur boven een extra uitbreiding van de bestaande supermarkt, omdat op deze manier de consument een keuzemogelijkheid geboden wordt. Deze tweede supermarkt moet dan wel een omvang van dien aard hebben, dat deze kan concurreren met de bestaande supermarkt. Daarnaast zal de marktruimte de komende jaren toenemen door een gestage toename van het aantal inwoners van Limmen, gebaseerd op recente woningbouwprognoses van de gemeente Castricum. Dit betekent dat in 2020 de bij recht geplande supermarkt van 850 m² winkelvloeroppervlakte volledig gerechtvaardigd is. Daarna zal de marktruimte alleen maar verder toenemen, waarvan zowel de geplande supermarkt als de bestaande voorzieningen in Limmen kunnen profiteren. Aangezien er op de korte termijn draagvlak is voor een winkel van 850 m² winkelvloeroppervlakte zal [partij] starten met een winkel van 850 m² winkelvloeroppervlakte, aldus het Strabo-rapport.

6.7. Blijkens de inleiding van het door AH Limmen overgelegde Stec-rapport zijn de aannames, argumenten en conclusies uit het Strabo-rapport gecontroleerd en is aan de hand daarvan bepaald hoe realistisch de uitkomsten van het Strabo-rapport zijn. In het Stec-rapport zijn geen eigen berekeningen of onderzoeken uitgevoerd naar de behoefte aan en de effecten van het plan.

In het Stec-rapport staat dat het Strabo-rapport in zijn algemeenheid goed in elkaar zit en een juiste opbouw en de gangbare bronnen voor het bepalen van de uitgangspunten gebruikt. Volgens het Stec-rapport kunnen echter vraagtekens gezet worden bij een tweetal uitgangspunten in het Strabo-rapport die van invloed kunnen zijn op de eindconclusies. Volgens het Stec-rapport overschat het Strabo-rapport de inwonersontwikkeling in Limmen. In het Strabo-rapport is rekening gehouden met woningbouwprognoses. Rekening houdend met de bevolkingsprognose van de provincie is de toename van het aantal inwoners minder groot. Verder lijkt volgens het Stec-rapport de in het Strabo-rapport gehanteerde koopkrachttoevloeiing van 30% op termijn te hoog te zijn. Dat percentage is afkomstig uit het KSO (koopstromenonderzoek) 2011. In het nadien opgestelde KSO 2016, gepubliceerd in 2017, ligt de benchmark voor toevloeiing voor gemeenten met minder dan 10.000 inwoners op 21%. In het Stec-rapport wordt geconcludeerd dat Strabo op basis van de voor hem beschikbare cijfers wellicht geen onjuiste cijfers hanteerde - het KSO 2016 was immers destijds nog niet beschikbaar -, maar dat op basis van het meest recente KSO er zeker vraagtekens gesteld kunnen worden bij een toevloeiing van 30%.

6.8. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat op grond van het Stec-rapport niet kan worden gesteld dat het Strabo-rapport ernstige gebreken bevat. In het Stec-rapport worden weliswaar kanttekeningen geplaatst bij gehanteerde uitgangspunten in het Strabo-rapport, maar niet wordt aannemelijk gemaakt dat het Strabo-rapport daadwerkelijk gebrekkig is. Het Stec-rapport is over het algemeen juist positief over het Strabo-rapport.

Hetgeen AH Limmen zelf heeft aangevoerd over het Strabo-rapport biedt verder naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand ook geen aanleiding voor het oordeel dat het Strabo-rapport ernstige gebreken bevat. Wat betreft de zogenoemde locatie Palet staat vast dat deze niet is meegenomen als plancapaciteit voor een supermarkt in het Strabo-rapport. Het college heeft toegelicht dat weliswaar op grond van het ter plaatse geldende bestemmingplan een detailhandelsfunctie mogelijk is, maar dat de aanwezige bebouwing aldaar feitelijk is ingericht als kantoor. Het gebouw heeft nooit een detailhandelsfunctie vervuld en is daarvoor ook niet geschikt, gelet op de ligging van de locatie buiten het centrum en de beperkte parkeervoorzieningen. Gelet op de gegeven toelichting is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat deze locatie in redelijkheid niet hoefde te worden betrokken bij de beschikbare plancapaciteit voor detailhandel.

Wat het marktaandeel van online-supermarkten betreft, staat in het Strabo-rapport dat de totale omzet die online wordt gegenereerd, lager is dan de verwachte stijging van de omzetten in de supermarkten. Daarbij komt dat het huidige aandeel onlinebestedingen wordt ingeschat op 1 tot 1,5% en dat de breed gedragen verwachting is dat dit zal oplopen tot maximaal 5%, aldus het Strabo-rapport. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat het in beschouwing nemen van het aandeel online-supermarkten, gezien het geringe percentage van de totale omzet, niet tot wezenlijk andere conclusies zou hebben geleid en in redelijkheid buiten beschouwing mocht blijven.

6.9. Gelet op bovenstaande overwegingen bestaat op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het Strabo-rapport zodanige gebreken bevat dat dit rapport niet aan het plan ten grondslag mocht worden gelegd. Het college heeft in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat behoefte bestaat aan een nieuwe supermarkt met de bij recht voorziene oppervlakte. De voorzieningenrechter is daarom op voorhand van oordeel dat het uitwerkingsplan niet is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het betoog van AH Limmen faalt.

Notitie Detailhandel

7. AH Limmen stelt dat het uitwerkingsplan in strijd is met de "Notitie detailhandel gemeente Castricum" van 11 september 2012 (hierna: de Notitie detailhandel), omdat hierin wordt gekozen voor concentratie van detailhandel in Limmen rond de Vuurbaak. De voorziene supermarkt ligt niet rondom de Vuurbaak. Verder staat in de Notitie detailhandel dat de supermarkt niet eerder moet worden gerealiseerd dan nadat het woningbouwproject in het Zandzoomgebied is voltooid.

7.1. In de Notitie detailhandel staat dat in het Zandzoomgebied tussen Limmen en Heiloo een substantiële uitbreiding van het aantal woningen is gepland. Voor Heiloo wordt uitgegaan van 1.200 te bouwen woningen en voor Limmen van 600 nieuwe woningen. In het bestemmingsplan voor het plangebied "Limmen - Zandzoom" is de bouw van een supermarkt opgenomen. De definitieve plek is nog niet bekend en hangt af van de wijze waarop het woningbouwproject wordt uitgevoerd. In de Kwaliteitsimpuls Economie Castricum wordt de voorkeur gegeven aan concentratie van detailhandel in Limmen rond de Vuurbaak. Spreiding van detailhandel kan het draagvlak voor het bestaande winkelgebied verminderen, met name als de woningbouw, die het uitgangspunt vormt voor de nieuwe detailhandel, nog niet is gerealiseerd.

7.2. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan is vastgesteld in strijd met de Notitie detailhandel. In de Notitie detailhandel wordt weliswaar een voorkeur uitgesproken voor de vestiging van nieuwe detailhandel rondom de Vuurbaak, maar zoals het college heeft toegelicht - en door AH Limmen niet is weersproken - bestaat er bij de Vuurbaak niet voldoende ruimte voor de vestiging van een tweede supermarkt. Er is in de Notitie detailhandel ook uitdrukkelijk rekening gehouden met de vestiging van een tweede supermarkt in het Zandzoomgebied, waarbinnen het plangebied is gelegen. In het Strabo-rapport wordt verder onderkend dat de geplande woningen nog niet zijn gerealiseerd. Dit zal er toe leiden dat de omzet van de nieuwe supermarkt in de beginperiode zal achterlopen op de omzet van een standaardsupermarkt. Uit het Strabo-rapport volgt niet dat in dit geval het draagvlak voor het bestaande winkelgebied zal ontbreken nu de nieuwe woningen nog niet zijn gerealiseerd. Gelet op het voorgaande faalt het betoog.

Schaarse rechten

8. AH Limmen betoogt dat het college de uitgifte van de supermarktlocatie op een transparante wijze had moeten verdelen en andere partijen de ruimte had moeten geven om mee te dingen naar de exploitatie van de supermarkt. Volgens AH Limmen is het uitwerkingsplan een schaars publiek recht. AH Limmen doet daartoe in haar verzoekschrift van 30 maart 2018 een beroep op de gevraagde maar destijds nog niet uitgebrachte conclusie van Advocaat-Generaal Widdershoven over schaarse publieke rechten inzake het Windpark Zeewolde.

8.1. De desbetreffende conclusie van staatsraad-advocaat generaal Widdershoven is op 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1847, uitgebracht. De staatsraad- advocaat-generaal concludeert - kort samengevat en voor zover hier van belang - dat een uitwerkingsplan geen besluit is dat schaarse rechten toebedeelt. Daargelaten de vraag of AH Limmen een beroep op de conclusie toekomt, is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat, nu de conclusie het standpunt van AH Limmen dat sprake is van een schaars publiek recht niet ondersteunt, het betoog faalt.

Onevenredige belangenafweging

9. AH Limmen betoogt tot slot dat het uitwerkingsplan steunt op een onevenredige belangenafweging. Daartoe voert zij aan dat een supermarkt wordt toegestaan met een omvang waarvan vaststaat dat die de omvang van een buurtsupermarkt overschrijdt en dat daarvoor geen marktruimte bestaat. Desondanks wordt aan het initiatief medewerking verleend, ingegeven door de belangen van [partij] en niet ingegeven door ruimtelijke belangen. Het plan is daarom vastgesteld in strijd met artikel 3:4 van de Awb. Nu het beginsel van evenredigheid ook één van de voorwaarden in artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn is, is het uitwerkingsplan ook vastgesteld in strijd met de Dienstenrichtlijn.

9.1. Zoals volgt uit de overwegingen 5.3 en 6.9 is de omvang van de nieuwe supermarkt niet van dien aard dat niet langer gesproken kan worden van een supermarkt met een buurtverzorgende functie en heeft het college in redelijkheid mogen aannemen dat voor de nieuwe supermarkt voldoende marktruimte bestaat. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college bij de vaststelling van het uitwerkingsplan uitsluitend de belangen van [partij], en geen ruimtelijke belangen, heeft meegewogen. Voor het oordeel dat het uitwerkingsplan zou zijn vastgesteld in strijd met het beginsel van een evenredige belangenafweging zoals neergelegd in artikel 3:4 van de Awb ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding. Voor het oordeel dat vanwege een onevenredige belangenafweging strijd zou bestaan met de Dienstenrichtlijn ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding. Het betoog faalt.

Conclusie

10. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek af te wijzen.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Blankenstein
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018

821.