Uitspraak 201007092/1/R2


Volledige tekst

201007092/1/R2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Wapserveen, gemeente Westerveld,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Wapserveen, gemeente Westerveld,
3. [appellant sub 3], wonend te Wapserveen, gemeente Westerveld,
4. [appellant sub 4], wonend te Wapserveen, gemeente Westerveld,
5. [appellanten sub 5], wonend te Wapserveen, gemeente Westerveld,
6. [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B] (hierna in enkelvoud [appellant sub 6]), wonend te Wapserveen, gemeente Westerveld,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2009, kenmerk RO/2009014414, heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning ingevolge artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding van het [recreatief gastenverblijf] met 20 vakantiewoningen, een dagrecreatief verblijfsgebouw en de toevoeging van nieuwe natuur op het perceel [locatie] te Wapserveen (hierna: het perceel), nabij het Natura 2000-gebied "Havelte-Oost" (hierna: het Natura 2000-gebied).

Bij besluit van 11 juni 2010, kenmerk 23/RO/2010007442, verzonden op 11 juni 2010, heeft het college het door [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellanten sub 5] en [appellant sub 6] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, [appellanten sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, en [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, beroep ingesteld. Bij brief van 18 augustus 2010 hebben [appellanten sub 1] hun beroep aangevuld. Bij brieven van 19 augustus 2010 hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hun beroep aangevuld. Bij brief van 18 augustus 2010 heeft [appellant sub 4] zijn beroep aangevuld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[vergunninghouder], [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellanten sub 5] en [appellant sub 6] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2011, waar [appellanten sub 1], in de persoon van [appellant sub 1B], [appellant sub 2], in de persoon van [appellant sub 2A], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [appellant sub 1B], [appellant sub 4], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J.J.M. Klijs, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] ter zitting als partij gehoord.

2. Overwegingen

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

2.1. [vergunninghouder] betwist dat [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellanten sub 5] en [appellant sub 6] kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden.

2.1.1. De Afdeling overweegt dat, naar ter zitting is vastgesteld, alle appellanten zicht hebben op de toekomstige vakantiewoningen dan wel in de onmiddellijke nabijheid wonen van het perceel. Zij dienen derhalve als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aangemerkt.

Ten aanzien van de beroepen inhoudelijk

2.2. [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellanten sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat niet is uitgesloten dat het project significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. Hiertoe voeren zij aan dat het college zich niet heeft mogen baseren op het onderzoek "Voortoets Natura 2000 Havelte-Oost, [recreatief gastenverblijf] Wapserveen" (hierna: het onderzoek) van BügelHajema Adviseurs bv van 27 februari 2009. In dit verband stellen [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] onder meer dat het onderzoek onvolledig is nu het niet vermeldt dat op het perceel, dat grenst aan een bosperceel dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied, een haviksnest en dassenburcht zijn aangetroffen. Ook wordt er ten onrechte vanuit gegaan dat de tapuit niet voorkomt in en rond het gebied. Voorts is volgens hen in het onderzoek geen rekening gehouden met de ligging van het gebied in de ecologische hoofdstructuur. Daarnaast stellen zij dat het onderzoek niet onafhankelijk tot stand is gekomen nu de opdrachtgever van het onderzoek belang heeft bij de uitkomst hiervan. Verder stellen zij dat het onderzoek is gebaseerd op verouderde gegevens en dat onvoldoende veldonderzoek is gedaan. Zij voeren voorts aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de bezoekers van het vergader-/congres- annex welnesscentrum, dat in het dagrecreatief verblijfsgebouw zal komen.

Daarnaast voeren zij aan dat het feit dat de afstand van het perceel tot het Natura 2000-gebied 250 meter bedraagt op zich nog niet betekent dat significante gevolgen zijn uit te sluiten en derhalve geen passende beoordeling nodig is. In dit verband stellen zij tevens dat van een afstand van nul meter had moeten worden uitgegaan, gelet op het haviksnest op het aangrenzende perceel.

Voorts wijzen zij op de toename van lichtuitstraling en stellen zij dat dit een significante verstoring met zich brengt. Zij verwijzen in dit verband naar het "Lichthinder rapport" van Sotto Le Stelle van december 2009. Zij stellen verder dat niet is uitgesloten dat het project significante gevolgen heeft voor de kamsalamander.

2.3. Het college stelt zich, onder verwijzing naar het onderzoek, op het standpunt dat het project kan leiden tot enige verslechtering van de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten, doch dat het geen significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. Het college stelt dat het onderzoek met betrekking tot de gevolgen voor de tapuit en kamsalamander volledig is en zorgvuldig tot stand is gekomen. Wat betreft het door [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellanten sub 5] en [appellant sub 6] overgelegde lichthinder rapport "Uitbreidingsplan [recreatief gastenverblijf], Wapserveen" van december 2009 stelt het college, onder verwijzing naar de "Knelpunten en kansenanalyse Natura 2000-gebieden", dat eventuele lichthinder geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Het college licht in dit verband toe dat de kamsalamander voorkomt aan de zuidzijde van het Natura 2000-gebied en bovendien niet gevoelig is voor aanwezigheid van mensen.

2.4. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 19e, aanhef en onder a, houdt het college bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, rekening met de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Ingevolge artikel 19f, eerste lid, voor zover van belang, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

2.5. Het gebied Havelte-Oost is aangemeld bij de Europese Commissie op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn), en is op 7 december 2004 geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Volgens het ontwerp van het aanwijzingsbesluit zal daarin onder meer een zogenoemde complementaire doelstelling in de zin van artikel 10a, derde lid, van de Nbw 1998 worden opgenomen voor de tapuit, gezien de landelijk slechte staat van instandhouding van deze soort. Een besluit tot aanwijzing van het gebied op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998, is tot op heden nog niet genomen.

Nu het gebied Havelte-Oost nog niet is aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998 kunnen in het onderhavige geval slechts de gevolgen worden betrokken die het betrokken project of de betrokken andere handeling kan hebben voor de soorten en de habitats waarop de aanmelding bij de Europese Commissie en de plaatsing op de lijst van gebieden van communautair belang betrekking hebben. Hieruit volgt dat in dit geval slechts de gevolgen die de vergunde activiteit zou kunnen hebben voor de kamsalamander in deze procedure aan de orde kunnen komen. Dit betekent bovendien dat thans niet aan de orde is of het project gevolgen heeft voor andere door appellanten genoemde soorten dan de kamsalamander.

2.6. Hetgeen is aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat het college zich hierop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren. Daartoe is van belang dat de enkele ligging van het gebied in de ecologische hoofdstructuur niet met zich brengt dat het project reeds daarom significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied. Daarnaast is van belang dat het feit dat het onderzoek is verricht in opdracht van de initiatiefnemer op zichzelf niet betekent dat het onderzoek niet objectief zou zijn uitgevoerd. Dat van verouderde gegevens is uitgegaan, is niet aannemelijk nu het college, naar ter zitting is toegelicht, de onderzoeksgegevens heeft beoordeeld aan de hand van de meest recente gegevens uit het onderzoek ten behoeve van het nog vast te stellen beheerplan, en, waar nodig, heeft geactualiseerd. Evenmin is, in relatie tot het voorgaande, aannemelijk dat onvoldoende representatief veldonderzoek is verricht. Wat betreft de bezoekers van het vergader-/congres- annex welnesscentrum, overweegt de Afdeling dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat van een onjuist bezoekersaantal is uitgegaan. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat geen rekening is gehouden met de bezoekers van het centrum.

Ten aanzien van het gestelde omtrent de afstand van 250 meter van het perceel tot het Natura 2000-gebied overweegt de Afdeling dat, anders dan appellanten veronderstellen, bij de beoordeling van de vergunningaanvraag ervan uit is gegaan dat het perceel direct grenst aan het Natura 2000-gebied.

Wat betreft de gevolgen voor de kamsalamander is van belang dat uit het ter zitting overgelegde kaartje uit het concept-beheerplan volgt dat de kamsalamander zich niet in de nabijheid van het perceel bevindt. Tevens is van betekenis dat een deskundige van bureau BügelHajema tijdens de hoorzitting in het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft toegelicht dat van de kamsalamander niet bekend is dat hij heel gevoelig is voor licht. Appellanten hebben het voorgaande naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd weerlegd.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat hoewel niet is uitgesloten dat het project leidt tot enige verslechtering van de habitat van de kamsalamander, op grond van objectieve gegevens is uit te sluiten dat het project significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied, zodat een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19f van de Nbw 1998 niet behoefde te worden gemaakt.

2.7. In hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellanten sub 5] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011

568-647.