Uitspraak 201105967/2/R1


Volledige tekst

English version (pdf, 136 kB)

201105967/2/R1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. de stichting Stichting Beheerschap Boekelermeer, gevestigd te Alkmaar (hierna: SBB),
2. de Wijkvereniging Westvleugel, gevestigd te Alkmaar, en anderen,
verzoeksters,

en

1. de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: de minister van EL&I),
2. de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister van I&M),
3. het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,
4. het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college van GS),
5. het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
6. het college van burgemeester en wethouders van Schermer,
7. het college van burgemeester en wethouders van Heiloo,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2011 hebben de ministers van EL&I en I&M het inpassingsplan "Gasopslag Bergermeer" vastgesteld.

Door verweerders zijn voor de uitvoering van de in het rijksinpassingsplan voorziene gasopslag en de daarbij behorende werken op grond van artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in totaal 43 uitvoeringsbesluiten genomen.

Tegen het rijksinpassingsplan en één of meerdere uitvoeringsbesluiten hebben onder meer SBB bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2011, en de Wijkvereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2011, heeft SBB de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2011, hebben de Wijkvereniging en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De minister van EL&I en de minister van I&M en het college van GS hebben een verweerschrift ingediend.

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Taqa Energy B.V. (hierna: Taqa) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 juli 2011, waar SBB, vertegenwoordigd door [secretaris], bijgestaan door mr. Y.A. van Baak en mr. G. Kramer, advocaat te Alkmaar, en drs. K. Stassen-Flinzer en ir. T.C. Kuiper, de Wijkvereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door dr. L.F. Klop, werkzaam bij Royal Haskoning, en ir. F. Schermer, werkzaam bij Peutz, de minister van EL&I, vertegenwoordigd door mr. J.H. Keinemans, mr. drs. J.C.Q. Bult, mr. J.B. van Oosterom, mr. E.R. van Staden, drs. W.R.J.L van 't Hof en drs. D.D. Voskuil, allen werkzaam bij het ministerie, de minister van I&M, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. van Slijpe en N. de Bruijn, werkzaam bij het ministerie, het college van GS, vertegenwoordigd door mr. P.C. Speelman, M. Hartman, M. Breuker-Veldhoen en P.H.M. Huijts, allen werkzaam bij de provincie, bijgestaan door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Taqa, vertegenwoordigd door mr. I. Kuyvenhoven, ing. J.A.Th.J. Huijsmans, dr. ir. D.A. Nieuwland, ing. H.F. Kolk, ir. M.P. Gerver en dr. ir. S.F. Vroemen, allen werkzaam bij Taqa, bijgestaan door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, drs. G.W. Nijboer, werkzaam bij DHV B.V. en ir. A.J. Kerkers, werkzaam bij LBP Sight, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het rijksinpassingsplan voorziet in de realisatie van een gasopslag in Bergermeer. Daartoe zijn voorzien een puttenlocatie op het Bergermeerterrein, een gasbehandelings- en compressieinstallatie op bedrijventerrein Boekelermeer-Zuid 2 en leidingen daartussen.

2.3. SBB en de Wijkvereniging en anderen betogen dat het rijksinpassingsplan en de door hen bestreden uitvoeringsbesluiten ten onrechte zijn genomen en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van deze besluiten te voorkomen. Hiertoe voeren zij aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de veiligheidsrisico's en brengen zij bezwaren naar voren die zien op de seismische gevolgen die zich kunnen voordoen en de berekening van de veiligheidszone. Voorts voeren zij aan dat realisatie van de gasopslag en de bijbehorende werken zal leiden tot een aantasting van het landschap en de natuur ter plaatse. SBB voert verder aan dat de aanwezigheid van de compressieinstallatie zal leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering op het bedrijventerrein Boekelermeer-Zuid 2 en dat ten onrechte niet voor een alternatieve realisatiemogelijkheid op het voormalige mobilisatieterrein van defensie is gekozen.

2.4. De voorzitter overweegt dat artikel 8.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 8.4, eerste lid, van de Wro aldus moet worden gelezen dat een tijdens de beroepstermijn ingediend verzoek om voorlopige voorziening de inwerkingtreding van de besluiten die zijn genomen in het kader van de coördinatieregeling eveneens opschort en dat de afwijzing van een verzoek met zich brengt dat deze besluiten in werking treden.

2.5. De voorzitter stelt voorop dat onderhavige procedure zich niet leent voor een uitgebreide behandeling van de bezwaren van SBB en de Wijkvereniging en anderen. In dit verband overweegt de voorzitter dat de beantwoording van de voorliggende complexe rechtsvragen nader onderzoek vergt. Voorts acht de voorzitter van belang dat op voorhand niet is uitgesloten dat de gasopslag gevolgen voor de veiligheid in de directe omgeving kan hebben. Gelet hierop ziet de voorzitter na afweging van alle belangen aanleiding om de hierna beschreven voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter betrekt hierbij tevens dat gelet op de toepasselijkheid van de Crisis- en herstelwet kortere termijnen voor de behandeling van de bodemprocedure van toepassing zijn en de Afdeling ernaar streeft daaraan zoveel mogelijk te voldoen.

2.6. Met betrekking tot het door Taqa gestelde belang om reeds met enkele werkzaamheden te kunnen aanvangen, wordt als volgt overwogen. Deze werkzaamheden betreffen de voorbereiding van de puttenlocatie door onder meer het aanbrengen van damwanden, de aanleg van betonkelders en het oprichten van de boorinstallatie en de voorbereiding van de bouw van de compressieinstallatie. Taqa heeft aangegeven dat indien de besluiten worden geschorst, zij grote vertraging zal oplopen met het realiseren van de gasopslag omdat dan, bij een voor Taqa gunstige uitspraak in de bodemprocedure, eerst na het broedseizoen 2012 met de werkzaamheden zal kunnen worden aangevangen. Nu het boren van de putten ongeveer twee jaar in beslag zal nemen, zal zij in dat geval niet, zoals gepland, de opslag in het voorjaar van 2014 in gebruik kunnen nemen, maar een jaar later, aldus Taqa. Zij stelt daardoor verliezen te zullen lijden door het niet kunnen nakomen van contractuele afspraken met gasleveranciers en de leverancier van de boorinstallatie. De voorzitter ziet evenwel geen aanleiding om te oordelen dat deze belangen zwaarder moeten wegen dan de belangen van SBB en de Wijkvereniging en anderen bij schorsing van de besluiten. Daarbij betrekt de voorzitter dat de door Taqa gewenste werkzaamheden niet slechts voorbereidende werkzaamheden betreffen, doch feitelijk zien op de gehele oprichting van de boorinstallatie op de puttenlocatie en wat betreft de Boekelermeerlocatie op het aanbrengen van de fundering van de gehele compressieinstallatie.

Voorts is niet in geschil dat in ieder geval het aanbrengen van de voor de boringen benodigde conductors, tot 60 meter diep in de bodem, feitelijk niet omkeerbaar is. De omvang en intensiteit van de door Taqa voorgenomen werkzaamheden brengen, zo blijkt uit de stukken en is ter zitting bevestigd, in ieder geval wat betreft de puttenlocatie effecten voor omwonenden met zich door met name geluidsbelasting, veroorzaakt door onder meer het intrillen of heien van de damwanden en het heien van de conductors. Dat de geluidsbelasting voor de dichtstbijzijnde woningen volgens de ministers en Taqa zal kunnen voldoen aan de in de Circulaire Bouwlawaai 2010 opgenomen voorkeurswaarde van 60 dB(A) neemt, wat daar ook van zij, niet weg dat voor omwonenden gedurende een geruime periode, waarin de besluiten nog niet in rechte onaantastbaar zijn, overlast ontstaat. Voorts hebben de werkzaamheden en de daarmee samenhangende activiteiten gevolgen voor de in de omgeving aanwezige natuur. Of de gevolgen voor de weidevogels op toereikende wijze kunnen worden gecompenseerd door de aanleg van het compensatiegebied, dient in de bodemprocedure nader te worden onderzocht. Indien ten gevolge van een voor Taqa negatieve uitspraak van de Afdeling de verrichte (bouw)werkzaamheden weer ongedaan zouden moeten worden gemaakt, zou dit opnieuw hinder voor de omwonenden en gevolgen voor de natuur met zich brengen. Onder deze omstandigheden acht de voorzitter de contractuele belangen van Taqa niet doorslaggevend. Door de minister van EL&I is ter zitting onder verwijzing naar het rapport "Voorzieningszekerheid Gas 2010" van Gas Transport Services toegelicht dat zonder de ingebruikneming van de Bergermeeropslag een kans bestaat dat in 2015 mogelijk niet zou kunnen worden voldaan aan de hoge capaciteitsvraag naar flexibiliteit. Volgens de minister is in dit opzicht geen sprake van een eenduidig omslagpunt, maar hangt het al of niet kunnen voldoen aan de hoge capaciteitsvraag naar flexibiliteit af van de strengheid van de winter. Bij een winter met normale temperaturen is volgens de minister de kans op een tekort minimaal; die kans bestaat alleen in geval van een extreme winter die zich statistisch eens in de twintig jaar voordoet. Gelet hierop wordt door de voorzitter geen aanleiding gezien om aan te nemen dat door het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het inpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten de leveringszekerheid van gas in Nederland op korte termijn ernstig in gevaar komt. Daarbij neemt de voorzitter mede in aanmerking dat volgens voormeld rapport er thans voldoende flexibiliteit beschikbaar is om aan de capaciteitsvraag van de binnenlandse markt en exportmarkten te voldoen.

Gezien de samenhang van de besluiten en van de diverse onderdelen van de voorziene werkzaamheden, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.7. Verweerders dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Infrastructuur en Milieu van 29 april 2011 tot vaststelling van het inpassingsplan "Gasopslag Bergermeer" en de in het kader van de coördinatieregeling genomen 43 uitvoeringsbesluiten;

II. veroordeelt de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de minister van Infrastructuur en Milieu, het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, het college van burgemeester en wethouders van Schermer en het college van burgemeester en wethouders van Heiloo tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten:

a) bij de stichting Stichting Beheerschap Boekelermeer tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b) bij de Wijkvereniging Westvleugel en anderen tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

De bedragen dienen door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie als projectminister te worden betaald;

III. gelast dat verweerders zoals genoemd onder II aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de stichting Stichting Beheerschap Boekelermeer en € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de Wijkvereniging Westvleugel en anderen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

De bedragen dienen door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie als projectminister te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2011

444.