Uitspraak 201607773/1/A3


Volledige tekst

201607773/1/A3.
Datum uitspraak: 9 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 augustus 2016 in zaak nr. 16/2585 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2015 heeft het college een verzoek van [appellant] om verstrekking van informatie buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 19 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2015 herroepen en alsnog documenten openbaar gemaakt.

Bij uitspraak van 31 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Koomen, zijn verschenen. [appellant] is, hoewel daartoe opgeroepen, niet in persoon verschenen.

Overwegingen

Verzoek van [appellant]

1. [appellant] heeft het college op 12 augustus 2015 op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van documenten over de inrichting van de IT-voorzieningen van de gemeente. Hij heeft verzocht om documenten uit de periode 2011 tot en met de dagtekening van het verzoek over:

1° het aantal unieke bezoekers van de door de gemeente beheerde websites;

2° de uitgaven voor soft- en hardware, met inbegrip van eventuele kosten voor installatie of ontwikkeling;

3° de uitgaven voor zoekmachines;

4° de kosten voor ontwikkeling en onderhoud van de door de gemeente beheerde websites;

5° de uitgaven voor de domeinnaam van de gemeente.

[appellant] heeft verder verzocht om de documenten te publiceren op de website van de gemeente en hem daarvan per brief op de hoogte te stellen. Voor het geval het college niet mee wil werken aan dat verzoek, heeft hij verzocht om de documenten op een cd te branden of hem per e-mail te verstrekken. Hij heeft te kennen gegeven dat hij het besluit graag per post wil ontvangen, omdat hij zijn e-mail daarvoor nog niet open heeft gesteld. Voorts heeft hij gevraagd om een toelichting indien de door hem voorgestelde opties voor verstrekking volgens het college niet uitvoerbaar zijn en hem in dat geval afschriften van de documenten te verstrekken indien hem daarvoor niet meer dan een bedrag van € 2,75 aan leges in rekening wordt gebracht. Voor het geval dat bedrag wordt overschreden, heeft hij gevraagd alle documenten ter inzage te leggen. In dat geval wil hij, omdat hij slecht ter been is, op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob eveneens inlichtingen ontvangen uit de ter inzage gelegde documenten.

Besluiten

2. Bij het besluit van 21 september 2015 heeft het college het Wob-verzoek met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het Wob-verzoek onvoldoende gegevens bevat om een besluit te kunnen nemen en dat de beantwoording van de door het college gestelde verduidelijkende vragen daartoe evenzeer onvoldoende is.

3. Bij het besluit van 19 februari 2016 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 21 september 2015 herroepen. Daartoe heeft het college gesteld dat in het besluit van 21 september 2015 ten onrechte slechts is ingegaan op de eerste twee onderdelen van het verzoek van [appellant] en de - volgens het college ontoereikende - verduidelijking die hij met betrekking tot die twee onderdelen heeft gegeven. In plaats van het besluit van 21 september 2015 heeft het college de eerste twee onderdelen van het Wob-verzoek van [appellant] buiten behandeling gelaten, gesteld dat over het derde deel van het verzoek geen documenten bestaan en naar aanleiding van het vierde en vijfde onderdeel van het verzoek zes facturen openbaar gemaakt.

Aangevallen uitspraak

4. De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling hoger beroep

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en beroep in te stellen is misbruikt. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat objectieve en zwaarwichtige gronden zijn vereist voor het oordeel dat zich misbruik van recht voordoet. Hij voert aan dat hij een omvangrijk blog heeft geschreven naar aanleiding van het Wob-verzoek dat hij ook bij het college heeft ingediend. Daarnaast stelt hij zich niet ontwrichtend te hebben opgesteld.

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.

Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.

5.2. Deze zaak is door de Afdeling tegelijk met ECLI:NL:RVS:2018:1499, ECLI:NL:RVS:2018:1501 en ECLI:NL:RVS:2018:1502 ter zitting behandeld. In al deze zaken is [appellant] partij en is [gemachtigde] zijn gemachtigde. Omdat deze zaken met elkaar samenhangen en ter zitting gelijktijdig aan de orde zijn geweest, wordt in het navolgende op onderdelen verwezen naar hetgeen in de andere zaken naar voren is gebracht.

5.3. Het Wob-verzoek over de inrichting van ICT-voorzieningen is veelomvattend en onduidelijk geformuleerd. Op verzoeken om specificatie van dit Wob-verzoek is niet adequaat gereageerd. Hetzelfde verzoek is in korte tijd bij een aanzienlijk aantal overheidsorganisaties, waaronder gemeenten, ingediend. Ter zitting hebben de colleges gesteld dat het verzoek bij nagenoeg alle gemeenten in Nederland is ingediend; [gemachtigde] heeft gesteld dat het verzoek bij ongeveer 70 gemeenten is ingediend. Ook indien van het laatste wordt uitgegaan, gaat het om een aanzienlijk aantal overheidsorganisaties. Het indienen van zoveel verzoeken en het voeren van vervolgcorrespondentie, zoals ingebrekestellingen en reacties op verzoeken om precisering, behelst een omvangrijke organisatie die moet worden geacht te berusten op een vooropgezet plan. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat [gemachtigde] hierbij reeds vóór de indiening van de Wob-verzoeken betrokken was. Zijn betrokkenheid gaat veel verder dan rechtsbijstandsverlening door een gemachtigde die optreedt in bestuursrechtelijke procedures over de Wob. [gemachtigde] heeft ter zitting erkend dat hij [appellant] heeft voorgesteld om de verkregen informatie op een website te plaatsen en hem in contact te brengen met een bedrijf dat die website kon realiseren. In zijn schriftelijke uiteenzetting van 24 september 2017 heeft [gemachtigde] voorts aangegeven dat hij namens [appellant] ook met dat bedrijf heeft onderhandeld over het maken van de website. Verder was [gemachtigde] zelf aanvankelijk als houder van het domein 'ikwilinformatie.nl' geregistreerd. Dat dit, naar gesteld, een fout was van het bedrijf dat de website heeft gemaakt en deze fout binnen enkele weken is hersteld, laat onverlet dat ook dit erop wijst dat [gemachtigde] bij de organisatie betrokken was. Dit wordt bevestigd door de zogenoemde metadata van elektronisch ingediende documenten. Uit die data blijkt dat de Wob-verzoeken niet door [appellant], maar door [gemachtigde] zijn opgesteld.

5.4. [gemachtigde] stelt dat [appellant] de Wob-verzoeken heeft ingediend omdat hij naar aanleiding van berichten in de media over grote uitgaven aan ICT door overheidsorganisaties, benieuwd was naar de omvang van deze uitgaven. Met de informatie wilde [appellant] volgens [gemachtigde] de geldverspilling door de overheid aan ICT-projecten aan de kaak stellen. Daartoe dient volgens hem de website 'ikwilinformatie.nl', waar in het briefhoofd van het Wob-verzoek ook naar is verwezen.

De website 'ikwilinformatie.nl' is zeer beperkt van opzet, omvang en informatieve waarde. Op de site staat één blog dat bestaat uit slechts een opsomming van de documenten die van diverse bestuursorganen zijn verkregen en enkele opmerkingen zoals "Heeft in de afgelopen jaren enkele miljoenen weg gegooid (tel de facturen maar op)" en "In 2013 een miljoen op jaarbasis. Million dollar baby". Het blog bevat verder geen teksten en geen duiding of analyse van de informatie. Afgezien van het opsommen van een lijst met stukken op het blog, heeft [appellant] niets met de informatie gedaan. De Afdeling acht daarom niet aannemelijk dat [appellant], naar gesteld, met het Wob-verzoek daadwerkelijk heeft beoogd de geldverspilling door de overheid aan ICT-projecten aan de kaak te stellen.

5.5. [gemachtigde] heeft ter zitting bij de Afdeling uiteengezet dat hij met [appellant] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten voor de werkzaamheden die samenhangen met het Wob-verzoek, dat hij hem facturen heeft gestuurd voor de verrichte werkzaamheden en dat [appellant] deze contant of per bank heeft voldaan. Verder heeft [gemachtigde] verklaard dat [appellant] de griffierechten voor de behandeling van beroepen zelf heeft voldaan en dat proceskostenvergoedingen aan [appellant] zijn betaald.

Reeds ten tijde van het indienen van de Wob-verzoeken bevond [appellant] zich in een schuldsaneringstraject. Volgens het Centraal Insolventieregister van de Rechtspraak is op 3 juni 2014 een uitspraak over de schuldsanering gedaan en zou op 19 juni 2017 een beëindigingszitting plaatsvinden. Van de zijde van de colleges is te kennen gegeven dat de bewindvoerder heeft laten weten dat griffierechten niet uit de boedelrekening zijn betaald en dat proceskostenvergoedingen buiten de boedelrekening en buiten het zicht van de bewindvoerder zijn gebleven.

De geldstromen betreffende de griffierechten en proceskostenvergoedingen zijn, ondanks daarover door de Afdeling gestelde vragen, onduidelijk gebleven. De Afdeling acht niet geloofwaardig dat [appellant], gegeven diens financiële situatie, in staat was om facturen van [gemachtigde] te voldoen en griffierechten te betalen. Aangenomen moet worden dat [appellant] niet voor de werkzaamheden van [gemachtigde] behoefde te betalen en dat proceskostenvergoedingen en dwangsommen aan [gemachtigde] ten goede kwamen.

5.6. [appellant] heeft verder zeer ruim geformuleerde machtigingen aan [gemachtigde] verleend. Ter zitting heeft [gemachtigde] te kennen gegeven dat hij dergelijke machtigingen gebruikt om door te kunnen blijven procederen, desnoods ook indien betrokkene dit niet meer noodzakelijk of wenselijk acht. Voorts is onder de machtigingen en onder andere stukken waarin de naam van [appellant] is vermeld, telkens een ingescande handtekening geplaatst, die het voor [gemachtigde] zeer gemakkelijk maakte om op naam van [appellant] stukken te versturen, zonder dat laatstgenoemde daarbij daadwerkelijk betrokken behoefde te zijn.

5.7. Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het Wob-verzoek niet door [appellant] is ingediend om kennis te kunnen nemen van overheidsinformatie en dat [gemachtigde] en hij een project hebben opgezet met de vooropgezette bedoeling om met procedures over Wob-verzoeken zo veel mogelijk proceskostenveroordelingen en dwangsommen te verkrijgen. Voor zover het gaat om handelingen die [gemachtigde] heeft verricht, dienen deze dan ook aan [appellant] te worden toegerekend, nu hij [gemachtigde] door het verlenen van de machtiging daartoe in staat heeft gesteld. Aldus is het recht om Wob-verzoeken in te dienen gebruikt zonder redelijk doel en voor een ander doel dan waarvoor dit recht is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. [appellant] heeft daarmee misbruik gemaakt van dit recht. Dit geldt ook voor de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat rechtsmiddel niet los kan worden gezien van het gebruik van de Wob.

Het betoog faalt.

Slotsom

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Van proceskosten van het college die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Herweijer
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018

640.