Uitspraak 201701725/1/R2


Volledige tekst

201701725/1/R2.
Datum uitspraak: 2 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Palletcentrale Groep B.V., en andere, alle gevestigd te Klundert, gemeente Moerdijk,
2. de Stichting Stadsraad Klundert en anderen, gevestigd en wonend te Klundert, gemeente Moerdijk,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Moerdijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Windpark Industrieterrein Moerdijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Palletcentrale en andere en de Stichting Stadsraad Klundert en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2018, waar de Stichting Stadsraad Klundert en anderen, vertegenwoordigd door mr. E.R. Butin Bik, advocaat te Klundert, en de raad, vertegenwoordigd door R. Raat, en bijgestaan door mr. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar verschenen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nuon Wind Development B.V. te Amsterdam (hierna: Nuon), vertegenwoordigd door [gemachtigden], en eveneens bijgestaan door mr. M.M. Kaajan, voornoemd.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in een windpark met zeven windturbines in het westelijk en zuidoostelijk deel van het Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk (hierna: het industrieterrein Moerdijk) langs de Westelijke en Zuidelijke Randweg te Moerdijk. Ten westen van het plangebied is Klundert gelegen. De ashoogte van een windturbine bedraagt ten minste 90 m en ten hoogste 130 m. De rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 90 m en ten hoogste 132 m. De tiphoogte van een windturbine bedraagt ten minste 135 m en ten hoogste 180 m. Het totale vermogen van het windpark varieert volgens de plantoelichting uitgaande van het vermogen van 2 tot 5 MW per turbine, tussen de 14 en 35 MW. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen zijn de stichting en een aantal inwoners van Klundert. De inwoners wonen op verschillende afstanden van de beoogde windturbines, variërend van ongeveer 1150 m tot ruim 2,5 km. Palletcentrale en andere zijn bedrijven die aan de Houtsnipweg 2 en de Fazantweg 8 en 9 te Klundert zijn gevestigd op korte afstand van de met het plan voorziene windturbines. Nuon is de initiatiefnemer van het project. Appellanten vrezen voor negatieve gevolgen van het windpark.

2. De relevante planregels en andere regels zijn bijgevoegd in de bijlage behorende bij deze uitspraak.

Ontvankelijkheid

3. De raad betwist de belanghebbendheid van de Stichting Stadsraad Klundert en de groep inwoners van Klundert, die gezamenlijk beroep hebben ingesteld. De windturbines van het windpark komen op een afstand van 1 km of meer van de dichtstbijzijnde woning in Klundert te staan. Hij stelt dat effecten van enige betekenis vanwege het windpark in de vorm van geluid, slagschaduw en trillingen op deze afstand niet optreden en niet waarneembaar zijn. Verder stelt de raad dat de inwoners van Klundert vanuit hun woning beperkt zicht hebben op de windturbines omdat tussen de windturbines en Klundert een brede groenstrook aanwezig is met hoge begroeiing.

3.1. De Stichting Stadsraad Klundert en de groep inwoners van Klundert stellen dat zij belanghebbenden zijn. Zij stellen dat inwoners van Klundert zicht hebben op de windturbines die uitsteken boven de begroeiing en dat effecten in de vorm van geluid en slagschaduw en aantasting van uitzicht zullen optreden.

3.2. Uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, volgt dat uitsluitend belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen de bestreden besluiten. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

3.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

Voor windparken op land hanteert de Afdeling zoals overwogen in haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, als uitgangspunt dat gevolgen van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht binnen een afstand van tien keer de tiphoogte van de voor appellanten dichtstbijzijnde windturbine, gemeten vanaf de voet van de windturbine. In veel gevallen bestaat ook buiten deze afstand zicht op het windpark, vooral als het windpark in open landschap ligt. De Afdeling gaat er echter van uit dat de gevolgen van het zicht op het windpark voor het woon- en leefklimaat op een afstand van meer dan tien keer de tiphoogte in beginsel te beperkt zijn om nog te kunnen spreken van gevolgen van enige betekenis. Daarnaast gaat de Afdeling ervan uit dat op een afstand van meer dan tien keer de tiphoogte in beginsel geen andere gevolgen van enige betekenis van het windpark zijn te verwachten, zoals geluid- of slagschaduwhinder van enige betekenis.

3.4. De tiphoogte van een windturbine bedraagt maximaal 180 m. Gelet op overweging 2.3 kunnen gevolgen van enige betekenis dus aanwezig worden geacht binnen aan afstand van 1800 m.

3.5. De woningen en percelen van een aantal inwoners van Klundert die zijn opgekomen bevinden zich op meer dan 1800 m van de dichtstbijzijnde windturbine. Dit geldt voor [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E].

Zoals onder 3.3 is overwogen, is het hebben van zicht op het windpark niet voldoende om gevolgen van enige betekenis te kunnen aannemen. [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E] hebben daarnaast gewezen op aantasting van het uitzicht en hinder door geluid en slagschaduw. De Afdeling acht de effecten daarvan op een afstand van meer dan 1800 m niet zodanig, dat sprake is van gevolgen van enige betekenis.

Gelet op het voorgaande zijn [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E] geen belanghebbenden bij de vaststelling van het plan.

3.6. Voor de inwoners van Klundert die zijn opgekomen van wie de woningen of percelen zich op minder dan 1800 m van de dichtstbijzijnde windturbine bevinden acht de Afdeling gevolgen van enige betekenis aanwezig.

De Stichting Stadsraad Klundert stelt zich blijkens haar statuten ten doel het opkomen voor de leefbaarheid van Klundert en het behartigen van de belangen van de inwoners van Klundert. Naar het oordeel van de Afdeling kan deze doelstelling van de vereniging worden geraakt door het plan omdat dit de komst van een nieuw windpark in de nabijheid van Klundert mogelijk maakt op afstanden vanaf 1000 m van woningen in Klundert. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de Stichting Stadsraad Klundert teneinde haar statutaire doel te bereiken feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb verricht.

De Stichting Stadsraad Klundert en de inwoners die zijn opgekomen van wie de woningen zich op minder dan 1800 m van de dichtstbijzijnde windturbine bevinden zijn derhalve belanghebbenden bij de vaststelling van het plan.

4. Van de zijde van Nuon en de raad is naar voren gebracht dat het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk (hierna: het college) bij besluit van 24 februari 2017 aan Nuon een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van de met het plan mogelijk gemaakte windturbines en dat deze vergunning inmiddels onherroepelijk is geworden. Daarom hebben de Stichting Stadsraad Klundert en anderen en Palletcentrale en andere volgens Nuon en de raad geen procesbelang en dienen hun beroepen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP6365, overweegt de Afdeling dat de door Nuon en de raad genoemde omstandigheid geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de Stichting Stadsraad Klundert en anderen en Palletcentrale en andere niet langer belang hebben bij een uitspraak op hun beroepen tegen het plan, nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing.

5. Het beroep van de Stichting Stadsraad Klundert en anderen tegen de vaststelling van het plan is derhalve niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E]. Voor het overige is het beroep van de Stichting Stadsraad Klundert en anderen ontvankelijk.

Toetsingskader

6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inspraak

7. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen voeren aan dat de inspraakmogelijkheden die bij de besluitvorming over het windpark zijn geboden niet voldoen aan het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (hierna: het Verdrag van Aarhus). In het bijzonder is volgens hen geen reële inspraak geboden op een moment dat alle opties nog open waren omdat zij pas bij de inspraak zijn betrokken op het moment dat er nog één locatie op het industrieterrein Moerdijk resteerde. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen stellen dat de inspraak ten dele heeft plaatsgevonden in het kader van eerdere besluiten en documenten. In dat verband voeren zij aan dat deze inspraakavonden enkele malen te laat zijn aangekondigd.

7.1. De Afdeling begrijpt de beroepsgronden zo, dat de Stichting Stadsraad Klundert en anderen zich in het bijzonder beroepen op artikel 6, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus.

7.2. Gelet op hetgeen de Afdeling over de toetsing aan dit artikellid en de implementatie daarvan in het nationale recht heeft overwogen in haar uitspraken van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1702 en 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, en nu niet in geschil is dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de terinzagelegging en de kennisgeving zodat een ieder de mogelijkheid heeft gehad om door het indienen van een mondelinge of schriftelijke zienswijze zijn reactie op de ontwerpbesluiten te geven, volgt de Afdeling de Stichting Stadsraad Klundert niet in haar stelling dat in dit geval doeltreffende inspraak niet mogelijk was op een moment dat alle opties nog open waren.

7.3. Het betoog faalt.

Draagvlak

8. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen betogen dat onder de bevolking van Klundert geen draagvlak bestaat voor de realisatie van de windturbines. Tevens stellen zij dat de raad het vertrouwen heeft gewekt dat het bestaan van draagvlak doorslaggevend zou zijn om tot vaststelling van het bestemmingsplan over te gaan.

8.1. De raad heeft gesteld dat is gepoogd de weerstand die in de omgeving bestaat tegen het windpark weg te nemen door onder meer bijeenkomsten voor bewoners te organiseren en een enquête af te nemen. Niet is de toezegging gedaan dat bij het ontbreken van draagvlak het plan niet zou doorgaan, aldus de raad.

8.2. De Afdeling stelt vast dat er geen rechtsregel is op grond waarvan draagvlak is vereist voor het vaststellen van dit plan. De enkele omstandigheid dat onder de bevolking van de gemeente Moerdijk geen draagvlak zou bestaan voor het bestreden plan, wat daar ook van zij, kan geen grondslag vormen voor het oordeel dat het bestreden besluit niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1702). Het gestelde ontbreken van draagvlak kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden plan.

Voor zover is betoogd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat de Stichting Stadsraad Klundert en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan niet zou worden vastgesteld indien er geen draagvlak zou zijn. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

8.3. Het betoog faalt.

Informatieverstrekking

9. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen betogen dat de raad in strijd heeft gehandeld met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Zij stellen dat omwonenden veel minder en later informatie hebben gekregen dan de initiatiefnemers en dat de initiatiefnemers hebben kunnen deelnemen aan bestuurlijk en ambtelijk overleg waar zij te laat van op de hoogte zijn gesteld. Tevens stellen zij in dit verband dat zij pas na de termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht, kennis hebben kunnen nemen van hetgeen is besproken in een besloten overleg tussen het college en de raad omtrent de windturbines en van de antwoorden op vragen van de heer Van Dongen van de Stadstafel Klundert zodat hun zienswijzen hier niet op konden zien.

9.1. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is onder meer bepaald dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Het beginsel van "equality of arms" maakt deel uit van de eisen die artikel 6 van het EVRM stelt aan een eerlijk proces. Het recht op een eerlijk proces zoals dat in artikel 6 van het EVRM is neergelegd, betreft in beginsel de procedure bij de rechter. Daartoe behoort in ieder geval niet de door de Stichting Stadsraad Klundert en anderen bedoelde voorbereidingsfase voorafgaand aan de vaststelling van het plan. Reeds daarom kan het betoog niet slagen.

9.2. Het betoog faalt.

Behandeling zienswijzen

10. Voor zover de Stichting Stadsraad Klundert en anderen betogen dat hun zienswijze onjuist is samengevat en dat in de beantwoording van hun zienswijze niet op alle argumenten en bezwaren wordt ingegaan, overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Niet is gesteld dat de raad de zienswijze van de Stichting Stadsraad Klundert en anderen wezenlijk onjuist heeft samengevat. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, vormt op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

10.1. Het betoog faalt.

Vaststellen plan

11. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen voeren terecht aan dat de in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening gestelde termijn is overschreden. Uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Het door de Stichting Stadsraad Klundert en anderen op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.

11.1. Het betoog faalt.

Radarverstoringsgebied

12. Palletcentrale en andere betogen dat het plan in strijd is met artikel 2.4, tweede lid, en artikel 2.5 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) en bijlage 10 bij het Rarro aangezien de gronden liggen in het verstoringsgebied van militair radarstation Woensdrecht. Het plan is daarom niet uitvoerbaar voor zover het betreft de maximale tiphoogte van de windturbines ongeacht het bepaalde in artikel 3, lid 3.2.5, van de planregels.

12.1. In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat een bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

12.2. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Rarro zijn de regels voor de bescherming van de militaire radarstations neergelegd. Deze regels strekken met name ter bescherming van het Ministerie van Defensie dat belang heeft bij een onbelemmerde werking van de militaire radarstations. De Afdeling ziet in hetgeen Palletcentrale en andere hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat ook hun belang betrokken is bij een onbelemmerde werking van de radarstations. Hun belang is er blijkens hun beroepschrift uitsluitend in gelegen te voorkomen dat vanwege een nabij hun bedrijven gelegen windpark hun bedrijfsvoering wordt beperkt. Nu de in de Rarro neergelegde regels niet strekken ter bescherming van evenvermelde belangen van Palletcentrale en andere, laat de Afdeling de beroepsgrond van Palletcentrale en andere over de gevolgen van de realisatie van windpark Industrieterrein Moerdijk voor het verstoringsgebied van radarstation Woensdrecht buiten inhoudelijke bespreking.

Motie Lems

13. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen betogen dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel een tiphoogte van 180 m heeft mogelijk gemaakt. Zij voeren daartoe aan dat zij er gelet op een aangenomen motie van raadslid Lems op mochten vertrouwen dat in het plan een maximale tiphoogte van 140 m op 1.000-1.100 m afstand van de rand van een woonkern mogelijk zou worden gemaakt.

13.1. In een motie van raadslid Lems is gevraagd te onderzoeken of een tabel kan worden opgenomen in de Notitie Windenergie van de gemeente Moerdijk 2013-2030 die de maximale tiphoogte van windmolens koppelt aan de afstand van woonkernen. Deze tabel zou als ijkpunt een tiphoogte van 140 m op 1.000-1.100 m afstand van de rand van een woonkern moeten hebben. Op basis van deze motie is samen met een afvaardiging van de raad onderzocht of de tabel kon worden opgenomen. Nadien is geconstateerd dat windturbines van 140 m in dit geval geen haalbare optie zijn en daarom niet kon worden meegewerkt aan de tabel.

13.2. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan geen windturbines met een tiphoogte van hoger dan 140 m mogelijk zou maken. Dit vertrouwen blijkt volgens de Afdeling niet uit de motie Lems omdat die er slechts op was gericht te onderzoeken of een tabel met als ijkpunt een tiphoogte van 140 m op 1.000-1.100 m afstand van de rand van een woonkern kon worden opgenomen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat windturbines met deze hoogte niet haalbaar zijn en daarom is de tabel niet opgenomen. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

13.3. Het betoog faalt.

Regionaal bod

14. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen betogen dat de gemeente Moerdijk in een regionaal bod van 31 oktober 2011 een onevenredig groot onhaalbaar deel van de windopgave in Noord-Brabant op zich heeft genomen. Voorts betogen zij dat de raad met het bod heeft ingestemd zonder zich goed te verdiepen in de eigen positie. Daarmee heeft de raad onzorgvuldig gehandeld.

14.1. De provinciale opgave van windenergie voor de regio West-Brabant komt voort uit een regionaal bod windenergie van de regio West-Brabant van 31 oktober 2011 dat door de gezamenlijke gemeenten in West-Brabant is neergelegd. Daarmee wilde de regio niet afwachten op wat Rijk en provincie zouden doen, maar alvast zelf de locaties aanwijzen. De raad heeft dit regionaal bod in zijn vergadering van 7 februari 2013 bekrachtigd. Bij het regionaal bod is in aanmerking genomen dat binnen Noord-Brabant de regio West-Brabant het meest geschikt is voor windenergie. Op de Windkaart van Nederland en op de kaart met Windsnelheden in Nederland is bovendien te zien dat de gemeente Moerdijk en de gemeente Steenbergen de gemeenten zijn binnen deze regio die de hoogst gemeten windsnelheid kennen. In het regionaal bod worden locaties in Moerdijk aangewezen waar tussen de 62 en 104 MW aan windenergie kan worden gerealiseerd.

14.2. Het regionaal bod van 31 oktober 2011, dat is bekrachtigd in het raadsbesluit van 7 februari 2013, staat in deze procedure niet ter beoordeling. Vast staat dat met de 35 MW uit het plan ruimschoots binnen de beleidsruimte van 104 MW wordt gebleven.

14.3. Het betoog faalt.

Alternatieven

15. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen betogen dat de raad het Logistiek Park Moerdijk (hierna: LPM) ten onrechte niet als zoekgebied voor windturbines heeft aangewezen en ook in het MER deze locatie ten onrechte niet is bezien. Zij stellen dat deze alternatieve locatie een betere locatie voor het windpark zou zijn.

15.1. In het onder 14.1 vermelde raadbesluit van 7 februari 2013 is besloten het LPM niet te gebruiken als locatie om windturbines te plaatsen omdat die - bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van externe veiligheid - kunnen leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering van het soort bedrijven dat op LPM kan worden gevestigd.

In de Notitie windenergie gemeente Moerdijk 2013-2030, die is vastgesteld door de raad op 16 januari 2014, heeft de raad in samenspraak met de gemeenschap de locaties voor windenergie bepaald en randvoorwaarden geformuleerd. Hierin is vastgelegd dat op de locaties Sabinadijk, Oud Dintel, Volkerak, Industrieterrein Moerdijk en Zonzeel-West grootschalige windturbines kunnen worden geplaatst of vervangen (opgeschaald) en de locatie LPM duurzaam wordt ontwikkeld waarbij vooralsnog geen windturbines worden geplaatst.

In de Nota van Zienswijzen is aangegeven dat eventueel alternatieve locaties dienen te komen uit de in de raadsvergadering van

16 januari 2014 vastgestelde notitie omdat hierin alle zoeklocaties binnen Moerdijk zijn benoemd. Op vrijwel alle hierin genoemde locaties staan inmiddels windturbines of worden deze gepland (Zonzeel/A16). Alleen op de locatie Industrieterrein Moerdijk staan nog geen windturbines, aldus de Nota van Zienswijzen.

15.2. Aan het plan ligt het MER van 31 maart 2016 ten grondslag. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de vraag welke alternatieven in een MER redelijkerwijs in beschouwing moeten worden genomen afhankelijk van de omstandigheden van het geval (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:497).

In het MER is geen onderzoek gedaan naar het LPM.

Nu moet worden vastgesteld dat bestuurlijk al eerder de keuze is gemaakt om op het LPM geen windturbines toe te staan, kon de locatie LPM als alternatief in het MER naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs achterwege blijven.

15.3. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in de afweging te worden betrokken. Nu bestuurlijk al eerder de keuze is gemaakt om op het LPM geen windturbines toe te staan zijn de voor- en nadelen van deze locatie in dat stadium al afgewogen en thans overgenomen.

15.4. Het betoog faalt.

Aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 2"

16. Palletcentrale en andere betogen dat het plan de gebruiks-, bouw- en uitbreidingsmogelijkheden op hun bedrijfsgronden ernstig beperkt omdat op hun bedrijfsgronden geen kwetsbare objecten mogen worden gebouwd.

16.1. Ingevolge het ter plaatse van de bedrijfsgronden van Palletcentrale en andere geldende bestemmingsplan rust op de bedrijfsgronden de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B1". Aan een deel van deze bedrijfsgronden van Palletcentrale en andere is ingevolge het plan de aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 2" toegekend.

16.2. Op het deel van de bedrijfsgronden van Palletcentrale en andere waar de aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 2" op rust mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. De Afdeling stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 12 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1263, waarin het verzoek van Paletcentrale en andere om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot het besluit tot vaststelling van het plan is afgewezen, vast dat Palletcentrale en andere geen kwetsbare objecten op hun bedrijfsgronden hebben of plannen hebben om die op te richten. Tevens staat vast dat ingevolge het ter plaatse van de bedrijfsgronden van Palletcentrale en andere geldende bestemmingsplan op de bedrijfsgronden de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B1" rust op grond waarvan ter plaatse industriële en ambachtelijke bedrijven, die voorkomen in de categorieën 3 en 4 van de bedrijvenlijst, zijn toegestaan. Op gronden met deze bestemming kunnen geen woningen, woonschepen, woonwagens, gebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, winkels en kampeer- en andere recreatieterreinen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, sub a, b, c en d van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) worden opgericht. Nog daargelaten of deze bestemming de vestiging van kwetsbare objecten in de vorm van gebouwen waar doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn als bedoeld in sub c, anders dan de voorvermelde kantoorgebouwen, hotels en winkels, mogelijk maakt, is niet gesteld dan wel aannemelijk gemaakt dat de bedrijven van Palletcentrale en andere, die zich bezig houden met de productie van, handel in, of verhuur van pallets of steigers en dergelijke, voor hun bedrijfsvoering moeten beschikken over (bedrijfs)gebouwen waar doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn.

16.3. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegekende aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 2" niet leidt tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiks-, bouw- en uitbreidingsmogelijkheden op de bedrijfsgronden van Palletcentrale en andere.

16.4. Het betoog faalt.

Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening ruimte 2014)

17. Palletcentrale en andere betogen dat het plan in strijd is met artikel 4.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening ruimte 2014 omdat in de planregels de sloop van de windturbines niet is geregeld en verzekerd.

17.1. De raad heeft aangegeven dat ervoor is gekozen om in de anterieure overeenkomst van 12 januari 2017 die Nuon met het gemeentebestuur heeft gesloten overeen te komen dat de aanwezige windturbines bovengronds worden verwijderd nadat de ontwikkelaar het gebruik van de functie Windpark duurzaam zal hebben beëindigd. Gelet hierop is volgens de raad voldaan aan artikel 4.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening ruimte 2014.

17.2. Het belang van Palletcentrale en andere is er blijkens hun beroepschrift uitsluitend in gelegen te voorkomen dat hun bedrijfsvoering wordt beperkt door het nabij hun bedrijven te realiseren windpark. Zoals uit overwegingen 16.2 en 16.3 volgt worden Palletcentrale en andere niet beperkt in hun bedrijfsvoering door de bouw en aanwezigheid van de windturbines. Onder deze omstandigheden stelt de Afdeling vast dat de in artikel 4.10, aanhef en onder c, van de Verordening 2014 opgenomen voorwaarde tot sloop van de windturbines na afloop van het daadwerkelijk gebruik, kennelijk niet strekt ter bescherming van het belang van Palletcentrale en andere. Deze beroepsgrond van Palletcentrale en andere kan derhalve gelet op artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Cultuurhistorische waarden

18. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen vrezen dat het plan leidt tot aantasting van de cultuurhistorische waarden van de kern van Klundert.

18.1. De raad stelt dat het plan niet leidt tot significante aantasting van cultuurhistorische waarden. Daarmee werpt het aspect cultuurhistorie geen belemmering op voor de voorgenomen bouw en exploitatie van de windturbines, aldus de raad.

18.2. Uit de gemeentelijke cultuurhistorische kaart blijkt dat Klundert geen beschermd stadsgezicht is. De kern van Klundert is gelegen in een gebied met cultuurhistorische landschappen omdat de kern van Klundert deel uitmaakt van de vesting/het vestingwerk Klundert.

18.3. In het MER zijn de effecten van de windturbines op de cultuurhistorische waarden van Klundert onderzocht. In het kader van de MER zijn fotovisualisaties gemaakt vanuit onder andere het centrum van de vesting/het vestingwerk Klundert. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden. De effecten van beide varianten op de cultuurhistorische waarden zijn licht negatief beoordeeld. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen hebben dit niet gemotiveerd betwist. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden.

18.4. Het betoog faalt.

Inbreuk op woon- en leefklimaat

19. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen betogen dat het plan leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat door overlast van geluid en toename van schaduw.

19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van de bewoners die zijn opgekomen, wat betreft geluid en slagschaduw bij de aanleg van het windpark niet onaanvaardbaar wordt aangetast. De raad verwijst naar hetgeen in de MER hieromtrent is opgenomen.

19.2. In het kader van de voorbereiding van het plan is onderzoek verricht naar geluidhinder vanwege de windturbines. De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in het MER. Uit de geluidberekeningen die in het MER zijn opgenomen blijkt dat als gevolg van de windturbineontwikkeling sprake is van een geluidbelasting op de omliggende woningen. De maximale geluidbelasting Lden bedraagt 45 dB en de maximale geluidbelasting Lnight bedraagt 38 dB op geluidgevoelige objecten. Bij alle woningen wordt aan de geluidsnorm van Lden 47 dB en Lnight 41 dB voldaan. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen hebben dit niet betwist.

19.3. In het kader van de voorbereiding van het plan is onderzoek verricht naar slagschaduwhinder van windturbines op woningen. De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in het MER. Daaruit komt naar voren dat in geval van de voorkeursvariant er bij een aantal woningen sprake is van 18 tot 27 dagen per jaar waarop meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt. In geval van de andere variant gaat het om 18 tot 21 dagen. De windturbines worden daarom uitgerust met een automatische stilstandvoorziening. De raad heeft toegelicht dat de windturbines hierdoor automatisch worden afgeschakeld wanneer er bij woningen op die 18 tot 27 dagen per jaar meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt en dat de windturbines dan geen slagschaduw meer veroorzaken. Daarbij is onderkend dat om te kunnen voldoen aan de norm bij de voorkeursvariant het aantal keren dat de stilstandvoorziening moet worden gebruikt groter is dan onder de andere variant. De Stichting Stadsraad Klundert en anderen hebben dit niet betwist.

19.4. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling gelet op de uitkomsten van de onderzoeken naar geluidhinder en slagschaduwhinder in redelijkheid op het standpunt kunnen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare hinder vanwege geluid of slagschaduw.

19.5. Het betoog faalt.

Conclusie

20. Gelet op het voorgaande is het beroep van de Stichting Stadsraad Klundert en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond en is het beroep van Palletcentrale en andere ongegrond.

Proceskosten

21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de Stichting Stadsraad Klundert en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C], [appellant sub 2D] en [appellant sub 2E], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van de Stichting Stadsraad Klundert en anderen, voor zover ontvankelijk, en het beroep van Palletcentrale en andere ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Ouwehand
Voorzitter Griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018

224.


Bijlage

Planregels

Artikel 1.30 van de planregels luidt als volgt:

"een kwetsbaar object betreft een object zoals bedoeld in artikel 1, lid 1,

sub I, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen."

Artikel 5, lid 5.4, van de planregels luid als volgt:

"Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - windturbine - 2" mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemming(en), geen kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) worden gebouwd."

Bevi

Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, van het Bevi, luidt als volgt:

"In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kwetsbaar object:

a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a;

b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

1º. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2º. scholen, of

3º. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:

1º. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of 2º. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel,
voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen."

Rarro

Artikel 2.4 van de Rarro luidt als volgt:

"1. De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, waarvan de hoogteligging ten opzichte van NAP is opgenomen in bijlage 8, oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.

2. Onverminderd het eerste lid geldt voor de tippen van de wieken van windturbines een maximale hoogte in een radarverstoringsgebied, die wordt bepaald door elke denkbeeldige, ten opzichte van NAP horizontale rechte lijn, die wordt getrokken van het uiterste punt van de lijn, bedoeld in het eerste lid, tot een punt gelegen 60 kilometer daar vandaan. De resulterende maximale hoogte voor de tippen van de wieken van windturbines is per radarverstoringsgebied opgenomen in bijlage 10 en tezamen met de omvang van het radarverstoringsgebied verbeeld op de kaart in bijlage 8.4." Artikel 2.5 van de Rarro luidt als volgt:

"1. De beoordeling van de mate waarin het radarbeeld wordt verstoord door bouwwerken dan wel windturbines die de maximale hoogte, bedoeld in artikel 2.4, eerste onderscheidenlijk tweede lid, overschrijden, wordt neergelegd in een rapport.

2. (…)

3. De gemeente die het bestemmingsplan voorbereidt, legt het rapport, bedoeld in het eerste lid, ter beoordeling voor aan de Minister van Defensie. 4. De Minister van Defensie beoordeelt de toereikendheid van het rapport en de aanvaardbaarheid van de gevolgen van het bouwwerk dan wel de windturbine voor de werking van de radar. De Minister van Defensie deelt de uitkomst van de beoordeling mee aan burgemeester en wethouders van de gemeente, die het desbetreffende bestemmingsplan voorbereidt."

Verordening 2014

Artikel 4.10 van de Verordening 2014 luidt als volgt:

"1. Een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied kan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 m, gemeten vanaf de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, mits:

a. (…);

b. (…);

c. is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt."

In de toelichting op dit artikel is opgenomen dat in het artikel onder c is bepaald dat moet zijn verzekerd dat windturbines die niet meer worden gebruikt, worden gesloopt. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente er voor te zorgen dat deze zekerheid is gegarandeerd.