Uitspraak 201801071/2/A1


Volledige tekst

201801071/2/A1.
Datum uitspraak: 20 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de Vereniging van Huiseigenaren Robbenoort, gevestigd te Leens, gemeente De Marne (hierna: de Vereniging), en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

de Vereniging en anderen

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 februari 2018 in zaken nrs. 17/388, 17/732, 17/743, 17/767, 17/768 en 17/769 in het geding tussen onder meer:

de Vereniging en anderen

en

het dagelijks bestuur van het waterschap Noorderzijlvest (hierna: het Waterschap).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2017 heeft het Waterschap aan het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het College) een watervergunning verleend voor het laten verhogen van het waterpeil van het Lauwersmeer tot maximaal -0,52 mNAP gedurende maximaal zes weken in de periode tussen 15 februari en 1 april voor twee achtereenvolgende jaren.

Bij uitspraak van 1 februari 2018 heeft de rechtbank het door onder meer de Vereniging en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de Vereniging en anderen hoger beroep ingesteld.
De Vereniging en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2018, waar [gemachtigden], bijgestaan door mr. P.M.J. de Goede, advocaat te Winsum, vergezeld door [gemachtigde], en het Waterschap, vertegenwoordigd door mr. R. Snel en mr. J.J. Feunekes, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het Lauwersmeer fungeert als bergboezem om oppervlaktewater uit delen van de Friese boezem, de Electraboezem en direct aangrenzende polders en gestuwde gebieden te ontvangen en te bergen totdat lozen op de Waddenzee mogelijk is. De door het College aangevraagde tijdelijke verhoging van het waterpeil van het Lauwersmeer is gericht op de bevordering van de realisatie van de natuurdoelstellingen in het Beheerplan Natura 2000 Lauwersmeer. Voor het Lauwersmeer geldt als hoofddoelstelling het nastreven van een meer evenwichtig systeem van goede waterkwaliteit voor waterplanten, vissen, schelpdieren en vogels, met voldoende open water met rui- en rustplaatsen voor watervogels, moerasvorming aan de randen van de meren voor land-water interactie, paaigebied voor vis en moerasvogels en plas-dras situaties. De verhoging van het waterpeil is bedoeld om de in het Beheerplan Natura 2000 Lauwersmeer beschreven rietproef uit te voeren. Deze proef heeft als doel te onderzoeken hoe dynamisch peilbeheer bijdraagt aan het herstel van de rietkragen en onbegroeide oeverzones. De proef bestaat eruit dat maximaal zes weken in de periode tussen 15 februari en 1 april voor twee achtereenvolgende jaren het peil van het Lauwersmeer, waarvan het gebruikelijke streefniveau -0,93 mNAP is, wordt verhoogd tot maximaal - 0,52 mNAP.

3. Het verzoek van de Vereniging en anderen strekt tot schorsing van het besluit van 12 januari 2017 totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.

4. De vraag of het verhogen van het waterpeil van het Lauwersmeer juridisch toelaatbaar is leent zich minder goed voor beantwoording in de onderhavige procedure. Die vraag zal worden beantwoord in de bodemprocedure. Dit leidt ertoe dat de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling een voorziening moet worden getroffen, zal worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.

5. De Vereniging en anderen vertegenwoordigen ondernemers, eigenaren en bewoners van recreatieparken en jachthavens en agrarische grondgebruikers in de omgeving van het Lauwersmeer. Zij zijn tegen de tijdelijke verhoging van het waterpeil tot maximaal -0,52 mNAP omdat volgens hen daardoor kades en naastgelegen gronden zullen verweken met alle gevolgen van dien. Voorts vrezen zij dat de verhoging van het waterpeil voor hen nadelige gevolgen zal meebrengen, waaronder vocht- en wateroverlast, overlast door plaagdieren, zoals muskusratten, en verzilting. Volgens de Vereniging en anderen is bovendien onvoldoende gewaarborgd dat door de rietproef het waterpeil niet tot boven -0,52 mNAP zal stijgen. Zo is in de vijfdaagse neerslagverwachting, één van de zogeheten triggers in het bij het besluit van 12 januari 2017 behorende beheerprotocol om extreme waterstanden te voorspellen, geen rekening gehouden met de situatie dat ten onrechte geen neerslag is voorzien. Hierdoor is voor die situatie dus ten onrechte geen ingrijpen in de rietproef voorgeschreven, aldus de Vereniging en anderen. Daarbij komt dat de spuicapaciteit van het Lauwersmeer is overschat, nu onvoldoende rekening is gehouden met weersomstandigheden die deze spuicapaciteit nadelig kunnen beïnvloeden. Verder gaat het Waterschap ervan uit dat bij het sluiten van de keersluis bij hoogwater bij Esonstad de afwatering via Ezumazijl plaatsvindt, maar dat is in de praktijk in een dergelijke situatie nog nooit gebeurd, aldus de Vereniging en anderen.

De Vereniging en anderen stellen verder dat de verleende watervergunning nog niet mag worden gebruikt, nu zij tegen het goedkeuringsbesluit van het in het besluit van 12 januari 2017 voorgeschreven monitoringsplan zijn opgekomen en dat besluit nog niet door de rechter is getoetst.

6. Het College heeft bij de aanvraag om een watervergunning onder meer rapporten overgelegd van onderzoeken naar de effecten van de tijdelijke verhoging van het waterpeil op de omgeving. Dat betreft onder meer een rapportage geohydrologische effecten en invloed zoet/zout peilopzet Lauwersmeer van 15 juni 2016 van Sweco Nederland B.V., het onderzoek wateroverlast woonkern Lauwersoog van 16 februari 2007 van Royal Haskoning, het rapport van 28 juli 2016 van Arcadis en het rapport "Rietproef Lauwersmeer" van 13 oktober 2016 van Sweco. Volgens het Waterschap is geen weigeringsgrond aanwezig als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 6.21 van de Waterwet en waarborgen de in de vergunning opgenomen voorschriften dat de doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd. In het bijzonder zijn hier van belang de voorschriften die het College verplichten tot het opstellen van een door het Waterschap goed te keuren monitoringsplan en een beheerprotocol Rietproef dat voorschrijft wanneer de rietproef per direct moet worden afgebroken. Ter zitting heeft het Waterschap als reactie op de hogerberoepgronden gesteld dat verweking van kades en gronden niet valt te verwachten gelet op de korte duur van de proef. Bovendien ontstaat verweking voornamelijk door stijging van het grondwaterpeil. Het grondwaterpeil zal door de rietproef echter nauwelijks stijgen, omdat ter plekke een deklaag van 3,5 m aanwezig is, aldus het Waterschap. Het Waterschap heeft voorts gesteld dat de rietproef niet tot hogere waterstanden zal leiden dan de waterstanden die gewoonlijk ook in het gebied voorkomen. Volgens het Waterschap is voldoende gewaarborgd dat als gevolg van de rietproef geen extreme waterstanden zullen optreden. Het Waterschap heeft in dat verband gesteld dat uit het bij de vergunningaanvraag gevoegde rapport van Arcadis volgt dat in de door Arcadis beoordeelde achterliggende periode van 10 jaar geen problemen zouden zijn ontstaan wat betreft de waterkwantiteit bij het uitvoeren van de rietproef. Bovendien wordt indien aan de hand van de triggers in het beheerprotocol een extreme waterstand is te verwachten de waterstand preventief teruggebracht tot de streefwaarde van -0,93 mNAP, hetgeen gelet op de grote spuicapaciteit reeds binnen twee dagen kan gebeuren, aldus het Waterschap. Volgens het Waterschap volgt bovendien reeds uit zijn taak als beheerder van de waterkwantiteit dat het zonodig dient in te grijpen in de rietproef ook als dat niet zou volgen uit het beheerprotocol. Verder heeft het Waterschap gesteld dat de afwatering wel degelijk zonodig via Ezumazijl kan plaatsvinden. Het Waterschap heeft ter zitting toegelicht dat het een toezegging heeft van het daartoe bevoegde Wetterskip Fryslan.

7. De voorzieningenrechter ziet gelet op de zorgvuldige manier waarop de watervergunning is voorbereid, het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening van 18 juli en 11 oktober 2017, hetgeen ter zitting aan de orde is geweest en gelet op het belang voor het College om per direct de rietproef aan te vangen, geen aanleiding om het besluit van 12 januari 2017 te schorsen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter mede dat het wat betreft de regulering van het waterpeil van belang is dat de uitvoering van de rietproef deels wordt begrensd door het voormelde beheerprotocol en monitoringsplan. Voor zover de Vereniging en anderen nadeel zullen ondervinden als gevolg van de uitvoering van de rietproef, kunnen zij bovendien een beroep doen op de nadeelcompensatieregeling die het College in verband met de rietproef heeft getroffen. Dat deze regeling volgens de Vereniging en anderen ontoereikend is, laat, wat daarvan zij, onverlet dat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende reden bestaat voor schorsing van het besluit van 12 januari 2017.

Voor de stelling van de Vereniging en anderen dat de verleende watervergunning niet mag worden gebruikt omdat het besluit tot goedkeuring van het monitoringsplan nog niet door de rechter is getoetst, bestaat voorts geen grond.

8. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Van Driel
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2018

414-757.